donderdag 31 maart 2011

De overgave van de kunstenaar

Ik ga in dit stukje drie kunstenaars noemen. Twee ervan ken ik persoonlijk, de derde ken ik alleen van de televisie. Ik houd van het werk van alledrie. De eerste van de drie kan alles met een keu, de tweede kan alles met een pen en de derde doet het vanaf een plank. Het zijn alledrie dertigers.
De eerste is Ronnie O’Sullivan, de snookerspeler die eens ‘de hele tafel opkuiste’ (zoals de Belgische commentator van Eurosport het zo mooi zegt) met een serie van 147 in minder dan 5½ minuut, en die jaren later, nadat hij één rode bal had gepot, aan de scheidsrechter vroeg wat de prijs voor een serie van 147 was, waarna hij ook inderdaad die 147 maakte. Dat ik van het snookerspel ben gaan houden, komt door hem.
Hij speelt de laatste tijd slecht, het interesseert hem niet meer, hij heeft problemen thuis, en hij zal binnenkort wel tabeh zeggen. Dat is jammer voor de sport, maar kunstenaars hebben inderdaad vaak last van sociale problemen, depressies enz.
Wie daar geen last van heeft, is de tweede persoon die ik wil noemen: Max Molovich. Hij schrijft nu aan zijn Stijloefeningen, en is daarmee bijna op de helft. Ik hoop dat hij diplomatiek ook zal meenemen.
Max en Wouter van den Berg en ik zaten een paar maanden geleden eens in het Egmondse Lido. We aten een lunch, en ik vroeg: ‘Waar heb je nou die naam vandaan?’
Max zei (en Wouter kan het bevestigen): ‘Ik ben gewoon begonnen met die naam, en nu raak ik hem niet meer kwijt. Ik heet eigenlijk Arend Muskee.’
‘Familie van?’ vroeg ik.
‘Nee, dat niet. Maar om nu met de achternaam Muskee te gaan staan tetteren op het internet...’
‘En hoe spreek je je schuilnaam uit?’
‘Max spreekt voor zich. Molovich spreek je uit met de klemtoon op de tweede lettergreep, dat komt door mijn Pools-Russische achtergrond. Zo spreken de Polen.’
De derde persoon die ik wil noemen is de oud-schoonspringer Henk Wieringa uit Dirkswoud, die nog niet algemeen bekend is, maar dat zeker zal worden, ooit. Hij heeft in zijn achtertuin een bassin laten aanleggen, met een 20 meter plank.
Zelf zegt hij daarover: ‘Hoger en dieper en gevaarlijker, dat is de toekomst. De 10 meter plank, die ze nu nog gebruiken, dat is niet genoeg. Ik ben een uiterst ingewikkelde sprong aan het oefenen, een 7½ contrasalto gehoekt met 6½ schroef. Dat kan alleen vanaf 20 meter en we noemen hem: de Wieringa.’
Zo heeeft u een beetje meer inzicht gekregen in mijn kunstsmaak en
-voorkeuren.

maandag 28 maart 2011

Een wijs oordeel

Mijn hert altijt heeft verlanghen naar de muziek van Mattheus Pipelare of naar de kunst van Bas Jan Ader. Het zal de overgave zijn – ik bedoel niet mijn overgave, maar de overgave van de kunstenaar. Ga daarnaar op zoek, en je vindt de mooiste dingen.
Een Dirkswouds kunstenaar die zich Karst Wromstra noemt (terwijl hij gewoon Kees Homstra heet) ontvangt bij mij geen genade. Hij is in the business met installaties en performances. U kent het wel, die installaties met computerschermpjes enzovoorts. Dat is al vijftien jaar lang in de mode, en ik heb nog nooit iets aardigs gezien op dat gebied. Zijn performances beperken zich tot onuitgesproken speeches, dus met veel gebaar niets zeggen.
Misschien kent een lezer wel een voorbeeld van een aardige installatie. Ik ken ze niet, en ik geloof dat ik op dit, en op elk gebied, een gemiddelde liefhebber ben. Die gemiddelde liefhebber vindt een bepaalde manier van kunst maken grote onzin. Toch wordt die kunst gemaakt. Er zijn zelfs kunstscholen die het maken van zulke kunst bevorderen.
Daar moet eens een eind aan komen, zou je denken. Er komt ook wel een keer een eind aan, aan de free jazz is tenslotte ook een eind gekomen. Het BIM Huis bestaat nog wel, maar je hoort die lui niet meer.
Maar wat moeten die duizenden jongens en meisjes dán gaan doen? zult u mij vragen. Moeten ze zich dan maar terugtrekken uit de kunst? Misschien, maar dat hoeft van mij nu ook weer niet. Het is trouwens niet aan mij.
Maar het zou mij een lief ding waard zijn als Karst Wromstra weer gewoon Kees Homstra ging heten, zich dus wat minder zou aanstellen, en als hij gewoon schilderijen of beelden of tekeningen of iets dergeljiks ging maken. Dat kun je toch wel, Kees, of heb je dat niet gehad in je opleiding?

zaterdag 26 maart 2011

Mortem. De pijp uit

Ik weet nog dat ik in 1959 of ’60 voor het eerst op het bestaan van rijm werd gewezen. Dat gebeurde in een televisieprogramma (misschien het NTS Journaal), waarin gezegd werd: ‘Heden is overleden, plus een naam.’ Vandaag de dag zeggen ze dat wat anders, want men vindt zulk rijm nu lelijk of ongepast (of men is bang dat niet iedereen meer weet wat heden betekent).
Een andere taalregel uit de oude doos: begin een brief nooit met ik. Dat werd ons ernstig voorgehouden op de middelbare school: je wilt toch niet egocentrisch lijken? Aan deze regel heb ik me nooit gehouden, want ik heb vanaf het begin genoeg zelfvertrouwen gehad om een lezer te verleiden tot de gedachte: hier is van egocentrisme geen sprake.
Maar gisteren is op 98-jarige leeftijd overleden de heer Frits Broersma. Hij is in zijn slaap heengegaan, mochten wij allemaal maar zo doodgaan. De heer Broersma was de oudst levende Dirkswoudenaar (‘Ik ben altijd blijven roken en een pintje blijven nemen. Dat houdt een mens gezond en fit. Plotselinge veranderingen in je levensstijl, dat is het grootste gevaar’).
Broersma was een graag gezien mens in Dirkswoud. Hij had in de jaren vijftig van de vorige eeuw gezorgd voor de houten bordjes bij de hunedden die rondom Dirkswoud staan: Di 28: de schildpad (zie de foto hierboven) of Di 49: de salamander.
Helaas zijn in de laatste jaren die houten bordjes weggehaald (of zeg maar rustig: gejat) door onverlaten, zoals ook in Drenthe de koperen bordjes bij de hunebedden zijn gejat. Mogen de dieven gepakt worden!
Zoals de heer Broersma mij vorige week nog zei: ‘Het grootste gevaar komt niet van de Marokkanen of de Somaliërs, Ben. Dat komt van de Nederlanders zélf. Laat de politie, die overigens in Dirkswoud geheel onzichtbaar werkt, zich daar eens op richten! Laten ze de verdovende drugs vrijgeven. Dan ben je al van vijftig procent van de misdaad af. Laat de politie zich richten op de eenvoudige dingen: diefstal en beroving. Daar doet de politie nu niets aan, want daar geven ze geen prioriteit aan. Kijk maar naar mijn bordjes!’
Een wijs oordeel.

donderdag 24 maart 2011

Het gebeurde en gebeurt nog steeds

In Dirkswoud wonen over het algemeen verstandige mensen. Mensen met wie je kunt praten over van alles. Vanochtend reed ik in mijn comfortabele, witte Citroën Berline naar Dirkswoud, onderweg wuivend naar iedereen, ik was op weg naar Karlijn Woudsma (welke ouder noemt zijn zoon nu Karlijn? vroeg ik mij af. Maar er zijn ook genoeg ouders die hun zoon Lex noemen, zelfs, vrees ik, ouders die hun zoon de naam Leks geven).
Karlijn Woudsma is, zoals hij het je zelf uitlegt, gaiasoof bij de Energetische Dienst Dirkswoud, en hij heeft geprobeerd bekendheid te verwerven met zijn boekje De hunebedden bij Dirkswoud en andere bijzondere verhalen over de geschiedenis van het Nederlands landschap (uitgegeven bij Vrij Geestesleven, Zeist, 2002).
Karlijn is niet zo’n groot licht, als je het mij vraagt. Hij praat wel veel over ‘het licht dat tussen de mensen en de aarde leeft’, maar waarom ik dat licht niet kan zien, kan hij niet uitleggen. Hij nam me mee naar zijn achtertuin. Daarin staat een oude denneboom. Daarover wist hij dit te vertellen: ‘Deze boom rrresoneert mee met de aarde waarin hij staat. Nietwaar, hij groeit! Dat kun je niet zien, maar hij groeit en wordt groter.’
‘Jawel. Dat kun je zien als je hem omzaagt. Dan kun je zijn jaarringen zien.’
‘Maar dat bedoel ik niet met groeien.’
‘Wat bedoel je dan met groeien?’
‘Dat hij meerrresoneert met de aarde waarin hij staat. En dat doet mij ook meerrresoneren!’ Hij omklemde zijn denneboom, trilde even en zei: ‘Zie je wel?’
Even later nam hij me mee naar een hunebed buiten Dirkswoud. Ik meen dat het hunebed Di 31 was. ‘Wat hier geleefd heeft,’ begon hij te orakelen.
‘Je bedoelt, aan insecten en andere dieren?’
‘Nee: aan ménsen! Ik voel ze aanwezig zijn.’
‘Wat doen ze dan?’
‘Ze maken nog steeds contact met mij.’
‘Maar die mensen zijn al 4000 jaar dood! Mortem. De pijp uit.’
‘Ja, maar toch voel ik het rrresoneren.’

dinsdag 22 maart 2011

Ik heb nooit bedoelingen

Als ik bijvoorbeeld zeg: dat Nederlandse gedoe met dat inburgeren is slecht en onzinnig, dan heb ik daar maar één bedoeling mee: precies wat ik zeg, niets meer. Door dat te zeggen, verdwijnt gerust die hele bende niet, en het zal ook niet verbeteren. (Ik heb wel aardige ideeën, soms, op dit terrein. Laat iedereen binnen die je kunt gebruiken. Als je hem of haar niet kunt gebruiken: grens gesloten. Zo kunnen we wel zo’n 12.000 verpleegsters gebruiken in de zorg. Ga eens informeren op de Filippijnen, want in Nederland zelf zijn ze niet te vinden.)
Of neem die hoofddoekjeskwestie, die nu gebruikt wordt door nota bene een zich liberaal noemende politica, om de scheiding van kerk en staat te bevorderen. Dat laatste is heel goed, maar dat wil nog niet zeggen dat een politicus over de particuliere godsdienstbeleving van islamitische meisjes een oordeel moet, of zelfs mág hebben. Ik vind het ook een lelijke en belachlijke dracht, die hoofddoekjes, maar in welk wetboek staat dat de mensen iets moeten dragen wat E.J.M. Hoogeboom of, voor mijn part, Geert Wilders leuk vindt?
Over deze en dergelijke dingen sprak ik gisteren met pastoor Engelbertus van de Dirkswoudse St. Clara-parochie. Hij was het grotendeels met me eens. Wel schoot hij enigszins in een kramp, toen ik begon over de kinderverkrachtingen binnen de katholieke kerk, en het goedpraten van die misdaden door de heren bisschoppen.
‘Tja. Dat hoort niet...’
‘Maar het gebeurde en gebeurt nog steeds. Want nu is de kerk in West-Europa en in Noord-Amerika een betrekkelijk kleine sekte geworden, maar in Afrika, Azië en Zuid-Amerika gaan die zaken gewoon door.’
‘Dacht je?’
‘Er is geen reden om aan te nemen dat het nu plotseling zou zijn opgehouden. De clerus heeft daar nog vrij spel. Ik denk zelfs dat ze precies om die reden naar die landen zijn gegaan, en nergens anders om.’
‘Zou het?’
‘Ja, dat denk ik. Ik beschuldig u niet, hoor, want u bent een goede man. U zit alleen bij de verkeerde organisatie.’

zaterdag 19 maart 2011

De mensen accepteren het

De Dirkswoudse kunstenaar Ewout Kamma heeft al verschillende spraakmakende kunstwerken op zijn naam staan. Zo hangt er in het plaatselijke museum een schilderij van een spin met een enorme penis (zijn negende poot), die in het web klimt van een vermoedelijk veel grotere vrouwtjesspin. Ewout zal gedacht hebben: dan moet hij ook een flinke penis hebben, anders roert hij met zijn lepeltje in een bad met honing.
Ook heeft hij daar een schilderij hangen, Kolonie, van een groepje lepelaars, die in plaats van hun kenmerkende snavel elk een erecte menselijke penis hebben staan. Ik zie daarvan de lol niet meteen in, maar ik zie van wel meer schilderijen de lol niet in.
En nu heeft Ewout een beeld gemaakt dat op het pleintje naast het gemeentehuis is komen te staan. Het beeld is zo’n vier meter hoog en heeft een diameter van ongeveer één meter. Het is een slappe penis, die buigt in de richting van het gemeentehuis, met onderaan een scrotum waarop mannen en vrouwen kunnen zitten. In de koffiepauzes is het scrotum steeds goed gevuld met gemeente-ambtenaren. Titel: Klaar!
‘Vinden de mensen dat niet smakeloos?’ vroeg ik Ewout.
‘Nou nee,’ zei hij, ‘ze accepteren het. De politici en de burgemeester ook, ze lachen er wel om, maar dat is alleen maar goed. Bij de plechtige openbaarmaking, of hoe heet het, van het beeld ging ik gewoon zitten op zijn ballen, en dat heeft geholpen, want nu doet iedereen dat. Ik hoop dat er nog eens verliefde jonge mensen zullen afspreken bij de slappe lul. Dat zou wel het allermooiste zijn.’
‘En wat waren nu je bedoelingen met het beeld?’
‘Geen idee. Ik heb nooit bedoelingen.’
‘Haha! Een kunstenaar zonder bedoelingen!’
‘Nee, eerlijk.’

woensdag 16 maart 2011

Licht misselijk uitgestapt

Ik ben van de week niet naar het Blogbal geweest, omdat ik al een eerdere afspraak had: ik moest naar de Vendelzwaaidag in Dirkswoud. Dat is een jaarlijks gebeuren, dat helaas gepaard gaat met grote uitbundigheid in café Amperzat.
Hoe gaat dat nu, dat vendelzwaaien? zult u zich afvragen. Ik kan het u niet zeggen. Wat stoepen is, wat fouilleren betekent, wat ik verstaan heb als de vaan höksen of heuksen nu precies betekent: ik weet het niet en kan u daarover dan ook niet informeren.
Maar het was een nuttig bezoek, in zoverre dat ik u kan zeggen: ga nooit naar het vendelzwaaien. Blijft er verre van. Het is niet eens dat gevlag en gezwieber met die gekleurde doekjes dat mij tot dit advies brengt. Het zijn de mensen.
De VVD (Vendelzwaai Vereniging Dirkswoud) zou, vertaald naar de politiek, wel op de uiterste rechtervleugel terechtkomen. Godsammesteune, wat een stel zielige kneuzen! De speaker op het voetbalveld, waar een en ander plaatsvond, zei op een gegeven moment: ‘En dan nu Vendelzwaai Vereniging Veghel, VVV,  met de blauwroodzwarte vlaggen en de groene jacquets! Zij gaan nu een ballet uitvoeren getiteld Weg met de hoofddoeken op het stadhuis!’
En daar klappen de mensen voor! Geen boe-geroep, nee, de mensen accepteren het.
Ik heb me direct afgewend van dat stoepen en höksen, want ik kon het niet langer aanzien. Ik dacht: ik neem een pilsje in Amperzat. Maar daar was het een kermisachtige sfeer, ik nam een paar pilsjes en kreeg er ook enkele, waardoor mijn kwaadheid wat zakte. Ik zei tegen één van de drinkebroers: ‘Ik dacht altijd dat dat vendelzwaaien iets was van het CDA!’ ‘Welnee!’ kreeg ik ten antwoord, ‘vendelzwaaien is bij ons iets van de VVD!’

zondag 13 maart 2011

Een tegenstander van enig formaat

De kermis valt in Dirkswoud altijd in het tweede weekend van maart, dat was dus afgelopen weekend. Een vroege kermis, dus, en dat is voor Kermisland, de organisator van veel kermissen in Nederland, dan ook reden om elk jaar met een nieuwe kermisattractie te komen. Om uit te proberen of het iets is, of de mensen er zin in hebben.
Dit jaar hadden ze een schaaktuimelaar. Ik zal u uitleggen hoe dat ding eruitziet en hoe het werkt. Die schaaktuimelaar is een ring van twaalf kleine kabines. In die kabines staat een stoel waarop je je moet vastbinden. Voor je staat een computerscherm. De kabines kunnen onafhankelijk van elkaar tuimelen, en zeeziekte veroorzaken bij degene die in een kabine heeft plaatsgenomen. Het computerscherm voor je tuimelt in tegengestelde richtingen.
Er zijn drie niveau’s van tuimelen. Niveau A is ernstig tuimelen, niveau B is minder ernstig en niveau C is het beste: dat tuimelt maar een klein beetje.
Op dat computerscherm kun je (het is een finger touch screen) een potje snelschaken tegen de computer. Win je een partij, dan mag je nog een tweede keer schaken tegen de computer.
Ik heb de schaaktuimelaar natuurlijk geprobeerd. Niveau A was geen doen: toen ik er na vijf minuten uit kwam, was ik behoorlijk zeeziek en moest ik bijna overgeven. Dat was ook de reactie van anderen die niveau A hadden gedaan.
Toen ik enigszins bekomen was, ging ik weer een kabine in. Ik zette de zaak nu op Niveau B. Niveau B beviel wel iets beter, maar hoewel ik verschillende goede zetten zag, slaagde ik er niet in de zetten correct aan te wijzen op het scherm. Partij verloren. Licht misselijk uitgestapt.
Niveau C beviel mij goed. Een licht schudden waartegen ik mij goed wist te verweren, en ook het zetten aanwijzen ging goed op het scherm. Ik won de eerste partij. De tweede partij daarentegen speelde ik tegen dezelfde computer, maar die stond merkbaar op een hoger schaakniveau ingeschakeld. Die partij verloor ik dus. Ik stapte een beetje zwabberend uit de kabine, en kwam de uitbater van het geheel tegen, die ik met een opgestoken duim tegemoettrad.

vrijdag 11 maart 2011

Het zesde zintuig, kortom

Quirine Vermaat, 34 jaar, heeft zich in Dirkswoud aan de Oosterzij 136 gevestigd als parapsychologe. Het is een meiske met ravenzwart, lang haar en ze gaat gekleed en geschminkt als een zigeuneres. U kent mij: ik ging direct op bezoek bij Quirine.
Ze was nog bezig een kantoor of iets dergelijks in te richten, en de wanden te verven met afbeeldingen die zo van de omslagen van science-fictionboekjes uit de jaren dertig afkomstig leken. Op een ouderwetse ronde tafel stond een computer, en ik vroeg wat ze daar nu mee ging doen. ‘Daar sla ik mijn klantenbestand in op,’ zei Quirine.
‘O,’ zei ik, ‘daar had ik nog niet aan gedacht.’
Ik pakte wat dozen uit, want ik vind: je moet de jonge onderneemster altijd helpen. Even later stond ik de noordwand van het kantoor te verven volgens de precieze aanwijzingen van Quirine: ‘Doe daar nog een wolkje en daar ook nog één. En dan daar de zon.’
Na een uurtje was de bovenste helft van die noordwand klaar, en Quirine zei: ‘Nu koffie! Ontspan je maar, Ben. Diep ademhalen en ontspannen.’ Dat ontspannen gaat me altijd vrij goed af, en wat ik vermoedde (en ook hoopte) ging inderdaad gebeuren. Quirine ging me behandelen als was ik een klant van haar.
‘Hoe gaat het met je ouders?’ vroeg ze me, nadat ze me enige minuten had aangestaard.
‘Met mijn moeder gaat het goed. Mijn vader was vroeger loodgieter, maar dat is hij nu niet meer.’ (Mijn beide ouders zijn al jaren dood. Ik raad alle lezers aan ongeveer op deze wijze te werk te gaan, wanneer ze in contact treden met een paranormaal begaafd iemand,  en daarbij niet in een verstikkend lachen uit te barsten.)
Quirine staarde enige tijd naar het plafond en zei toen, met grote ernst: ‘Ik zie geen ziekten... Ze zullen je nog jarenlang gezelschap kunnen houden.’
‘Dat is fijn,’ zei ik, met even grote ernst. ‘Maar nu iets anders. Die zeebeving voor de kust bij Sendai, Japan, kracht 8.9 op de Schaal van Richter. En vervolgens die tsunami. Duizenden doden, bijna honderdduizend vermisten. Enorme schade. Kostenpost: miljarden yen. Die had je toch kunnen voorspellen? Je voorspelt de gelukkige toekomst van mijn ouders. Als je dat kunt, kun je zo’n zeebeving ook voorspellen, lijkt mij. Maar ik heb niets gehoord. Van niemand. Hoe kan dat?’
Ze zei dat ze weer eens moest verdergaan met werken aan haar kantoor, want ze begreep wel dat ze een tegenstander van enig formaat in huis had gehaald. Jammer.

dinsdag 8 maart 2011

Met dat soort onzin heb ik me gelukkig nooit bezig gehouden

Johan Vaatstra, 59 jaar oud, afkomstig uit Dirkswoud, en nu wonende in mijn woonplaats: ‘Een schrijver die over deze dingen schrijft, lees ik niet. Als ik hoor dat een schilder één van die dingen aanhangt, hoef ik zijn schilderijen niet te zien. Films of documentaires over die dingen bekijk ik niet. Welke dingen? Van A tot Z. Acupunctuur. Alternatieve geneeskunde. Antroposofie. Astrologie. De astronomie volg ik wel, daar worden de laatste jaren geweldige ontdekkingen gedaan. De Bermuda-driehoek. Annie Besant en mevrouw Blavatsky. Fritjof Capra. Carlos Castaneda. Chiropractie. Creationisme. Gerard Croiset. Von Däniken. Fengshui. Wilhelm Fliess en Sigmund Freud. Gebedsgenezing. Uri Geller. Graancirkels. Grafologie. Handlijnkunde. Hekserij. Thor Heyerdahl. Homeopathie. Peter Hurkos, die herinner je je vast nog wel. Hypnose en de hypnotherapie. Iatrosofie. I Ching. Iriscopie. Jomanda. Carl Gustav Jung. De kaballah. Klopgeesten. Krishnamurti. Timothy Leary. De leugendetector. Levitatie. De lijkwade van Turijn. Het monster van Loch Ness. Lourdes. Lysenko. Macrobiotiek. Margaret Mead. Meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Diëten van Moerman en Montignac. Natuurgeneeskunde. Neurolinguïstisch programmeren. New Age. Nostradamus. Numerologie. Het Oera Linda boek. Paranormale archeologie, chirurgie en geologie. Parapsychologie. Piramidologie. Psychoanalyse. Reïncarnatie. Religie, dat spreekt vanzelf. De rozenkruisers. Satanisme. Scientology. Spiritisme. Rudolf Steiner. Tarot. Telepathie. Tenhaeff. Theologie. Theosofie. Transcendente meditatie. UFO’s. Mellie Uyldert. Velikovsky. Vrijmetselarij. Waarzeggerij. Wichelroedeloperij. Yeti’s. Het zesde zintuig, kortom. Daar moet ik allemaal dus niets van hebben en wie over die onderwerpen in ernst begint te spreken, kan rekenen op mijn argwaan, mijn afkeer en mijn sarcasme. Voer voor zwakzinnigen is het.’

maandag 7 maart 2011

Je leerde dus de basisdingen

Ik spreek met Jaap Groentjes, 90 jaar oud, oud-hoofdonderwijzer van R.K. Lagere School St. Clara te Dirkswoud. Hij woont nog gewoon op de plaats waar hij altijd heeft gewoond: Zuidervaart 207.
- Ik naar een rusthuis? Mooi niet! Daar ben ik nog veel te competent voor. Ik heb een groententuintje achter het huis, dus ik beweeg me nog veel. En verder zit ik aan de computer, ik werk aan een site Wat uw vader ervan vindt... Daar zet ik elke dag een stukje tekst op, dat haal ik gewoon uit het nieuws van die dag, en daar zet ik dan bij hoe wij daar vroeger over dachten. Vroeger, dat is zeg maar zestig jaar geleden. In 1950 dus.
- Dat was ook de tijd dat u hoofdonderwijzer werd.
- Ja, een mooie tijd! Het was net oorlog geweest, we hadden niks en we groeiden als kool. Je moet ook niet vergeten: iedereen was welkom, want iedere hand van werken werd gewaardeerd. Dat is tegenwoordig wel anders met Gekke Geertje, hoewel we nu ook weer verpleegsters, landarbeiders, technici, huishoudsters te kort hebben. Je moet dus de immigratie regelen zoals ze dat in Canada ook doen: wie we nodig hebben, komt er in, wie we niet nodig hebben, niet.
- Wat zijn de verschillen in het basisonderwijs tussen nu en in uw tijd?
- Je leerde dus de basisdingen. Optellen, aftrekken, delen, vermenigvuldigen. De tafels van één tot en met tien. Van de Nederlandse taal een beetje grammatica, en als je een jaar of 12 was, dan maakte je geen spelfouten meer. Verder wat geschiedenis, wat aardrijkskunde, voorzichtig wat biologie, en in het laatste jaar gaf je ze ook een beetje Engels. Dan vertelde je ze dat ‘Ophouden!’ in het Engels ‘Stop it!’ was en niet ‘Hold up!’ of zoiets.
- Dat klinkt heel wat bescheidener dan wat de kinderen tegenwoordig allemaal voor hun kiezen krijgen.
- Ja. Vroeger gingen mijn kinderen allemaal naar de LTS, om een vak te leren, of naar de MULO, als ze goed konden leren. Alleen de héél knappe koppen gingen naar het Lyceum in Alkmaar. Maar je kon het vroeger als onderwijzer ook zelf uitzoeken, hè. Ik had een onderwijzer die vrij aardig kon schaken, dus die gaf zijn kinderen ook schaaklessen. Ikzelf ben altijd een groot lezer geweest, dus ik vertelde verhalen. Wat ik las, vertelde ik door aan mijn kinderen. Tegenwoordig kan dat allemaal niet meer. Ik heb de CITO Toets van vorig jaar gezien. Daar stond een vraag in, daar moesten de kinderen beantwoorden wat een staart en een poes met elkaar te maken hadden. Met dat soort onzin heb ik me gelukkig nooit bezig gehouden.

zaterdag 5 maart 2011

Daar zit meer toekomst in

- En u bent?
- Dirk van der Woude.
- Goed. Wat heeft u gebracht tot de Chess Hall of Fame?
- Haha. Ja, dat is een heel verhaal. Ik heb leren schaken op mijn zesde jaar, gewoon op de Dirkswoudse lagere school. Toen werd dat nog onderwezen, dat wordt nu niet meer onderwezen natuurlijk, want er zijn nu veel interessanter onderwerpen om de kinderen mee lastig te vallen. Maar ik leerde daar schaken. In de jaren vijftig had je sommige scholen, waaronder die in Dirkswoud, waar je leerde schaken. Er was een onderwijzer die kon schaken, en zo ging dat dan.
- En leerde je dan over het Koningsindisch of over de Pirc Verdediging?
- Nou, nee. Zo ver ging het niet.
- Je leerde dus de basisdingen.
- Ja. En daarmee ben ik dus in 1959 schoolkampioen geworden. Kampioen van Dirkswoud, zeg maar.
- Alsnog: mijn felicitaties. Maar hoe kwam je nu in die Chess Hall of Fame?
- Hoe komt mijn plaquette daar. Dat zal ik je uitleggen. De Amerikanen zijn een stom volk, moet je weten. Goedgelovig, daar heb je geen idee van. Ik wist dat Bobby Fischer daar groot gebracht werd. Terecht. Maar ik begon dus partijen tegen Russische tegenstanders, zoals Petrosjan, Spassky, Stein enzovoorts, te fingeren.
- Hoe deed u dat dan?
- Nou, ik verzon een toernooi, bijvoorbeeld Milaan 1969, dat ik natuurlijk niet won, maar waarin ik ettelijke gehate Russische tegenstanders aan de kant veegde. Die uitslagen en die partijen (die ik gewoon pakte van eerdere partijen die in Joegoslavië of Rusland waren gespeeld) stuurde ik op naar Miami. En verdomd!

woensdag 2 maart 2011

De Dirkswoudse genenpool

Ik beleef nu enkele van de heerlijkste uren met Eva Koenstra of Coenstra. ‘Het is met een k,’ vertelt ze me. ‘Ga eens anders liggen,’ zeg ik, en ze draait zich om, zodat ze ruggelings voor me ligt. ‘Nee,’ zeg ik, ‘draai je maar weer om, lieveling.’ Térgend langzaan draait ze (Eva Koenstra is het enige meisje in Dirkswoud dat langer is dan één meter zeventig, dus ik had de vorige keer gelogen toen ik zei dat er in Dirkswoud niemand te vinden was van een langere maat dan één meter zeventig. Eva is, schat ik, één meter vijfentachtig. Ze is nog maar 25 jaar, een brunette. Haar staande kussen is een opgave, maar, zegt ze: ‘Er mag geklommen worden.’ Ze is veel geplaagd door de plaatselijke jeugd, die haar ‘lantaarnpaal’ of ‘hoogwerker’ noemde of die haar toevoegde: ‘Trrr, daar gaat weer een straaljager, duiken Eva!’, maar dat heeft Eva nooit gedeerd. ‘Ik maakte een enkele dreigende beweging, en weg waren ze.’ Hoe komt het dat langere mensen zoveel leergieriger zijn dan hun kortere medemensen? U vraagt nu: is dat wel zo? Ja, dat is zo, in mijn ervaring. Hoe die leergierigheid samenhangt met de lichaamslengte van een mens, is mij niet bekend, maar Eva bijvoorbeeld wil er een taal bijleren. Nederlands, Engels, Frans en Duits kent ze al. Lezen in het Spaans, Portugees of Italiaans levert ook eigenlijk geen probleem op, maar ze kan niet spreken in die talen. Nu wil ze Vojnovitsj, Ilf & Petrov, Zinovjev, Isaak Babel in het origineel lezen en daarvoor moet ze een beetje Russisch kennen. Een vriend van haar, die vertaler is te Amsterdam, heeft haar al toegezegd dat hij haar zijn ‘Russische taal voor allen’ zal toesturen. Ze hoeft dan verder alleen nog een woordenboek Russisch-Nederlands en Nederlands-Russisch te kopen. ‘Dat is een ouderwets leerboekje uit de Sovjettijd. Prima! Ik heb wel een Russisch grammaticaboekje, maar dat is in het Duits geschreven, en dat leert toch wat minder makkelijk. Er zijn ook een paar pagina’s uitgescheurd.’ ‘Je zou ook Chinees kunnen leren, daar zit meer toekomst in.’ ‘Ja, maar ik doe het niet voor de toekomst.’) Térgend langzaam, zei ik, draait ze zich weer om.