zaterdag 22 oktober 2011

Gematigd Voorwaarts Dirkswoud

Pastoor Engelbertus van de St. Claraparochie waarschuwt tegen de groeiende populariteit van de GVD: ‘Niet dat ik geloof dat er ooit een afscheiding zal komen van de rest van Nederland, wat het belangrijkste punt schijnt te zijn van de heren. Ze wilden over dat punt vergaderen in het Parochiehuis, maar dat heb ik verhinderd: ik heb Corrie den Draad, die het Parochiehuis zoals u weet regelt, gewoonweg verbóden om dat soort samenspanningen te organiseren. Ik heb Corrie gezegd: organiseer op die avond een boerenbal of iets dergelijks, met een muziekgroep of zo, die je nu niet meer kunt afzeggen, enzovoorts. En zo is geschied, met een uitstekende avond voor de Dirkswoudenaren als gevolg.
Laat mensen met zulke aufregende ideeën elders maar een plaats zoeken. Niet in het Parochiehuis. Dus ze zijn gegaan naar café Amperzat, en op die avond heb ik niet gezorgd voor een Stille Tocht langs het café. Dat hebben de mensen zelf gedaan. Dirkswoudenaren, echte Hollanders. Mensen die geensdeels de behoefte gevoelen zich af te sluiten van ons vertrouwde Nêerland. Met zijn duinen en zijn opgekalefaterde dijken.
Dat ikzelf ook meeliep, was toeval. Een geluk bij een ongeluk, om het zo eens te zeggen. En er hebben zich enige ongelukjes voorgedaan, ja. Ik herinner mij een brandbommetje dat toevallig neerkwam op het caféterras, waar zich gelukkig niemand bevond, maar dat wel enige schade aanrichtte. En ik herinner me nog wel meer. Een man die klom óp het café en vandaar begon te schreeuwen: ‘De brand erin! In de hens met die klootzakken!’ En nog wel meer termen die ik, als vertegenwoordiger van de Heer, niet in mijn mond kan nemen, laat staan uit mijn mond kan laten vloeien.
Het gaat tenslotte om de Eénheid voor de Glorie Gods, nietwaar. Wij moeten ons niet willen profileren als Dirkswoudenaren, maar als Europeanen, als mensen. Een Afrikaantje uit een dorp in Burkina Fasso, die zal zich toch ook niet een Brazzaviliaan noemen, die zal zich, trots, een Afrikaan noemen! En terecht. Wij kunnen nog heel veel van de zwartjes leren.
Want ik voorzie, met die plannen van de GVD, ook een teruggang in het kerkbezoek en ook een – en dat is bijna net zo erg – afvalligheid van ons goede katholieke geloof. Als je nu eens nagaat dat in Egmond aan den Hoef de Benedictijner monniken aldaar meer dan duizend jaar geleden zijn begonnen met de inpoldering van de moerassen! Toen al! Daarna kwamen de Schermer, de Beemster en al die andere voortreffelijke Hollandse prestaties, met die molens die maar doorwiekten en doorwiekten.
Wij moeten ons niet afscheiden.’

vrijdag 14 oktober 2011

Ook Dirkswoud krijgt ermee te maken

Het ziet er naar uit dat ook Dirkswoud te maken zal krijgen met de bezuinigingen, waar rechts Nederland zo zijn lippen bij aflikt. Subsidies worden afgepakt, uitkeringen worden steeds moeilijker gegeven, en dat terwijl zij het provinciaal bestuur al hadden gewaarschuwd nooit geld in IJsland te parkeren, en evenmin ooit geld te lenen aan Grieken, Spanjaarden, Portugezen of Italianen.
Gelukkig zijn er tegenstemmen in het, nu nog zo welvarende en kalme dorp. Eén van die tegenstemmen komt van de 48-jarige, zeer verstandige heer Piet van der Park.
‘Ik wil een nieuwe partij oprichten: Gematigd Voorwaarts Dirkswoud. Je weet dat ik mijn hele leven boekhouder ben geweest, en daarom ga ik ook oprichten: de Algemene Bank Dirkswoud. Daar kan elke Dirkswoudenaar zijn geld op zetten. Rente: 3%. Iedereen kan er ook van lenen. Het blijft een puur locale bank. We gaan ons geld niet in onzinzaken steken, zoals alle andere banken hebben gedaan.
Punten van de GVD zijn: een volledige verzelfstandiging van Dirkswoud, afschaffing van andere politieke partijen in Dirkswoud, een snelle verkiezing van een burgemeester en van de raadsleden. Jawel, een volledige verzelfstandiging van Dirkswoud. Een afscheiding dus. Dirkswoud wordt het Andorra of het Liechtenstein in Nederland.
Kan dat? Dat kan. Dirkswoud ligt niet aan een HSL-lijn of aan een doorgaande weg, dus daar hoeven we niet aan mee te betalen. Koningshuis? Daar waren we toch al niet zo gek op. Daar sparen we dus ook geld mee uit. De problemen zijn: de scholing en de gezondheidszorg. Wat de scholing aangaat: we hebben een lagere school. We moeten ook middelbaar onderwijs hebben in Dirkswoud. Dat moet dus opgezet worden. Verder studeren kunnen de slimste Dirkswoudenaartjes dan wel in het buitenland. En gelukkig zijn de Dirkswoudenaren bijna allemaal zeer gezond, maar toch hebben we al contact opgenomen met de huisarts ter plaatse, die het plan ook helemaal ziet zitten, en met de ziekenhuizen in de omgeving.
Het plan is voorts als munteenheid de Dirk te nemen, want Dirkswoud verlaat uiteraard de euro. Laat ze maar barsten in Brussel en Den Haag. Belasting betalen doen we natuurlijk, en ongeveer evenveel als nu, maar bijvoorbeeld geld voor defensie sparen we ook uit. We nemen geen defensie. Onze jongens en meisjes hoeven niet naar Kunduz te gaan.
Welke kleuren in de Dirkswoudse vlag zullen komen, wordt nog nader besloten.’

maandag 26 september 2011

Maak je borst maar nat

Ook Dirkswoud krijgt ermee te maken: een motorclub. Jaap ‘de pezer’ van Gorinchem, Kees ‘het varken’ Droesselaar en Piet ‘de hobo’ Zwart zijn bezig een oude houten schuur op het erf van boer Van Gorinchem aan de Oosterzij in te richten tot verzamelplaats voor de leden. En niets wordt vergeten! De laatste hand wordt nu gelegd aan een bar. Krukjes, tafels, stoelen zijn al bijeengekomen, zodat ze ook nog eens kunnen uitrusten van het vele werk.
Kees zegt: ‘Het werd hoog tijd dat we ook hier in de gemeente Dirkswoud...’ Waarop Jaap hem onderbreekt en corrigeert: ‘Dat we een chapter Dirkswoud beginnen.’ Piet springt meteen op zijn motor en zet de gashandle flink open. Jaap: ‘Da’s een man van de actie. De harde actie, daar is Piet voor. Niet lullen, maar vullen, is zijn kreet.’
‘?’ vroeg ik.
‘De tank van zijn motor natuurlijk!’
‘O, pardon ja.’
‘Varken!’
‘Ja?’ zei Kees, die ik eerder een lammekijn zou hebben genoemd.
‘Je moet dat latje er niet op schroeven, dat moet je er tegenaan rámmen! Klootzak.’
‘Ja, maar schroeven is beter, want...’
‘Hoort u hem, meneer Hoogendoorn? Schroeven is beter, zegt hij. Je rámt die latten er tegenaan, varken, anders schroef ik je kop tegen die bar!’
‘Oké, oké.’
‘Morgen hebben we onze eerste vergadering. Dan worden we gekozen. Piet is voor de harde actie, Varken is onze technische man en ik word de voorzitter, want je moet die dingen democratisch doen, nietwaar. We zoeken nog een barman.’
‘Dat zou ik zo één twee drie niet weten, wie dat zou kunnen doen.’
Jaap sloeg me op de rug: ‘Dat kan elke lul de behanger. Kom je ook zaterdag?’
‘Ja, maar ik kom niet per motor. Die heb ik niet.’
‘Maakt niet uit! Trek wel je oude kloffie aan, want het wordt een feest!’
‘Ik zal zien wat ik kan doen. Tot zaterdag dan.’
Toen ik wegliep, hoorde ik Jaap tegen Kees zeggen: ‘Die barman, dat is geregeld.’

vrijdag 23 september 2011

Laat ons hopen dat ze erin slaagt!

Karin Terheul, Carla Terheul, Karina Terheul – hoeveel namen heeft de Dirkswoudse hoogspringster al niet gekregen in Studio Sport en op de landelijke sportpagina’s. Mart Smeets sprak over ‘Neerlands sportvrouwe pur sang, Katrina! Katrina!! Katrina! Twee meter vijf en daar wipt ze eenvoudig overheen! Katrijntje Terheul, onze hoop voor Londen! Nou, maak je borst maar nat, Blanka Vlasic!’
We hebben met de boomlange Karin Terheul inderdaad een kandidate voor Olympisch goud in huis. Ook zelf is ze overtuigd van haar kansen op de gouden medaille: ‘Eén: het atletisch vermogen. De souplesse, nietwaar. Twee: de springtactiek. Daar moeten wij het, van de Hollandse School, van hebben. De Serviërs en de Russen zijn nog niet zover, die springen nog over één negenentachtig enzovoorts. Daar hebben wij Nederlanders mee afgerekend. Dat springen wij in een training, niet op de toernooien. En het is ook een kwestie van de overgave, van wat je voor je sport overhebt. Wat je ervoor wilt doen.’
De 25-jarige Karin Terheul leeft voor haar sport. De twee meter zestien lange atlete uit Dirkswoud weegt slechts 42 kilo, ‘want je moet je hele gewicht over de lat brengen’. Ze is net uit ‘Baegu of Gaehu, in elk geval uit Zuid-Korea’ gekomen, per brommer. Ze is nu weer thuis in Dirkswoud. Ze is in Zuid-Korea geweest om de Wereldkampioenschappen Atletiek te bekijken. Haar brommertocht door Mongolië, Zuid-Rusland, Bulgarije, Duitsland etc. heeft het Fonds voor de Auto-Geamputeerden ook flink wat opgeleverd: 7000 euro.
Zelf heeft ze, als hoogspringster, ook vorig jaar besloten haar onderbenen te laten amputeren. ‘Ik was vooral geïnteresseerd in de prestaties van sprinter Oscar Pistorius, en ik moet zeggen: het viel me niet mee. Verende blades, yes, maar ze waren niet verend genoeg voor een gouden medaille. Dat gaan we met het hoogspringen dus anders doen. Ik heb al contact opgenomen met het IJslandse bedrijf Össur, dat in de biotechnologie zit, koolstofvezelprotheses enzovoorts, voor écht verende blades. O, er zijn nog wel pijntjes, maar dat moet je er maar voor over hebben, vind ik. Je sport gaat nu eenmaal vóór alles!’

woensdag 31 augustus 2011

Wij houden vol

Beroering in Dirkswoud! Wat is er aan de hand. Aan de Noordervaart is sinds jaren gevestigd Fourniturenzaak Nellie Daas, waar u uw bretels, scharen, naalden, vilt, tule, knopen, ritsen, garen, wol  enzovoorts tegen zeer aantrekkelijke prijzen aanschaft. Plus: u heeft altijd een praatje met Nellie, en dat is uiteraard geheel gratis. Nellie is bovendien de zeer gewaardeerde trainster van het Dirkswoudse damesvoetbalelftal, dat afgelopen weekend nog met 13-2 won van de Spanbroeker dames.
Naast Nellie’s Fourniturenzaak is sedert een half jaar gevestigd de potten- en pannenzaak van de heer P.F. Jesse (volgens Nellie: ‘grootgrutimport van rottend blik’, en inderdaad, de heer Jesse komt niet uit Dirkswoud, de heer Jesse komt uit het onaanzienlijke, ver weg gelegen vlekje Maaskamp). De heer Jesse kent de plaatselijke mores nog niet, hij weet nog niet hoe Dirkswoudenaren met elkaar omgaan.
De heer Jesse wil uitbreiding van zijn zaak, want hij wil ook fornuizen gaan verkopen. Daar heeft hij ruimte voor nodig, en die ruimte zou hij vinden door de Founiturenzaak van Nellie op te kopen en bij zijn potten- en pannenzaak te voegen. Hij ging dus naar Nellie toe. ‘Mevrouw,’ zei hij, ‘zus en zo, en anders gaat u er vanzelf wel uit.’
’k Dacht het niet!, was uiteraard Nellie’s reactie, vertrek uit mijn winkel!
Daarop begon de heer Jesse een reclamecampagne in De Dirkswoudenaer met teksten zoals ‘gelegen naast het verlopen borduurwinkeltje van mevrouw Daas’ en ‘gelegen naast de nagenoeg failliete, al jaren slecht lopende naaigarenzaak van mevrouw Daas’.
Dit liet Nellie natuurlijk niet op zich zitten. Ze ‘verschoonde’ haar etalage, zoals ze het zelf noemt. Ze adverteerde met ‘gratis ijsco’s bij aankoop van minstens 12,50 euro’. Ze heeft voor komende woensdag haar voetbalsters opgetrommeld om, na de training, samen met de plaatselijke drumband, door Dirkswoud te paraderen en het lied ‘Nellie Daas, kapoentje!’ te zingen, onderweg strooiende met lapjes, bolletjes gekleurde wol enzovoorts.
Ze overweegt ook een forse uitbreiding van haar zaak, door de toegenomen klandizie: ‘Ik wil een alleszins redelijk bod doen op de zaak van de heer Jesse, die helaas enige beginnersfouten heeft gemaakt.’
Laat ons hopen dat ze erin slaagt!

maandag 29 augustus 2011

Het gaat hollend naar den afgrond

‘Sommigen hebben mij gezegd,’ zegt predikant Boersma, die bij gebrek aan een kerk te Dirkswoud thuis ‘boersmaat’ (zoals hij het zelf noemt), ‘dat ik mij wel eens te somber uit over de situatie. Jawel, te somber. Dan zeggen zij: kan het niet wat minder, Boersma? Of Kees, als zij mij wat nader staan, want dezulken zijn er ook. Te somber. Ik zal het nu niet hebben over de betreurenswaardige weigering van het gemeentebestuur om over te gaan tot een definitieve vergunning voor de bouw van ons kerkgebouw aan de Oosterzij, alhoewel wij daar telkenjare om gevraagd en gesmeekt hebben. Steeds weer lagen wij op onze knieën voor de burgemeester en vroegen wij: wanneer, vader? Wanneer? Maar wij behelpen ons. Wij houden vol en verduren het! Wij vragen helemaal geen kathedraal of basiliek, wij willen slechts een eenvoudig godshuis, desnoods uit plaggen opgetrokken. Uit plaggen en leem, ja, want de Heer ziet wel onze bedoelingen. Geloofd zij de Heer. Te somber, luidt de kritiek, broeders en zusters. Maar neem nu eens de haast waarmee vooral de jeugd door het leven rent, de haast die zich laat halen uit dit muziekje van een ensemble dat zich Brain Drill noemt. Ik noem dit: raasfietserij. Dat is toch geheel iets anders dan dit prachtige stuk muziek, waaraan wij zo gewend zijn, en waarbij men kan nadenken over de plaats der mensheid in het geheel van het goddelijk universum. Te somber, klaagt men. Maar zou men dan niet somber worden van de toenemende ontkerkelijking en de daarmee samengaande verhuftering van onze maatschappij? Zou men dan niet somber worden van de valse gloed van het atheïsme? Godbewaarme, God zij geloofd. Ik lees hier een briefje voor dat  ik afgelopen week kreeg toegestuurd van zomaar een lidmaat. Beste voorganger, staat er. Hoe krijg ik mijn zoon van veertien weeer  op het rechte pad? Was getekend, mevrouw Die-en-Die te Dirkswoud. Vroeger, ja vroeger, zou mijn antwoord geweest zijn: stuurt u de jongeman maar eens naar mij toe, en dan was het probleem vrijwel opgelost. Maar tegenwoordig belt zo’n jongeman een hulplijn of hij kijkt op internet, en hup, foetsie! Men moet ze al op zéér jonge leeftijd vertrouwd maken met Jezus, Maria enzovoorts. Met vrolijkheid en liefde en met vertrouwen in de Heer. De Heer zij geloofd. Amen.’

donderdag 25 augustus 2011

Ik houd niet van het genre

Er zijn mensen die ik uit de weg ga. Zulke mensen zijn niet schillenboeren, loodgieters, criminelen, PVV-stemmers, gereformeerde medemensen of anderen die klagen over de voortdurende zedelijke verwildering der jeugd (ik lees nu net het prachtige boek Parade der mannenbroeders, Protestants leven in Nederland 1918-1938 van Ben van Kaam. Dat is een boek uit 1964. Van Kaam leeft nog, is 80 jaar, en zegt bijvoorbeeld: ‘Zonder spoorwegnet geen holocaust.’ Dat klopt. Zonder spoorwegnet ook geen Goelag, al ben ik daar minder zeker over. Uit dat boek, dat simpelweg uit hoofdstukjes 1918, 1919 etc. bestaat, valt veel te leren. Uit het hoofdstukje 1926 citeer ik het volgende: De ‘beschaving’ is zoover gevorderd, dat de dansen en de muziek van de onbeschaafde, heidensche negers worden geïmporteerd. En toen dat niet meer voldoende was, het gaat hollend naar den afgrond, haalde men de negers en negerinnen zelf die zoo goed als naakt dansen op het tooneel in Den Haag en Rotterdam. Ja, het was vreselijk. Een pagina verderop staat: Wie zal de ellende peilen, door het bioscoopbezoek veroorzaakt? Want daar waren de volgelingen van Kuiper en Colijn allemaal tegen: gemengd zwemmen, oneerbare kleding voor vrouwen – daar kon de vrouw bij aankoop van een jurk de zitproef voor nemen, toneel, film, dans, muziek behalve wanneer die muziek gemaakt werd op een harmonium, sport. Van al die linkse hobbies moest de gereformeerde medemens niets hebben. Men vroeg zich ook in ernst af, toen de achturige werkdag werd ingesteld: hoe vult de mensch zijn vrije tijd toch? En ja hoor: met zedelijke verwildering zoals sport, bioscoopbezoek, dansen: Toen kwam de neger aan bod. Men ging het leeren van de onbeschaafde volken, men ging bij de heidenen te gast. De cakewalk kwam. Toen de tango. Daarna de charleston. Men ontsloeg een predikant omdat die twijfelde aan het praten van de slang in het bijbelverhaal over Adam en Eva, maar dat kon wel volgens de synode, want dat was een zintuiglijk-waarneembare werkelijkheid).
Zelfs met dezulken kan ik overweg. Waar ik niet mee overweg kan: bijvoorbeeld boekhandelaar Jan Vermaat te Dirkswoud. Vermaat leest mijn stukjes en vindt bijvoorbeeld dat ik mij te pertinent uitdruk. Als ik bijvoorbeeld schrijf dat schilder Cees Broersen, eveneens te Dirkswoud gelegerd, een waardeloze schilder is, die eenvoudig dingen maakt die al in de jaren vijftig en zestig door Fluxus werden vervaardigd – dan maakt Vermaat daar bezwaar tegen: ik had ‘volgens mij’ of ‘althans naar mijn inzicht’ in dat stukje moeten zetten.
Dat soort scherpslijpers ga ik uit de weg.

dinsdag 23 augustus 2011

Reken er maar niet op

Misschien komt het doordat ik al op zeer jonge leeftijd, samen met mijn ouders, Gejaagd door de wind heb gezien. Een kutfilm, als je het mij vraagt en ook als je het me toen had gevraagd, in 1962 of ’63. In 1989 werd die film nog een film ‘van grote culturele waarde’ genoemd. Mijn culturele waarden hebben altijd elders gelegen. Ik heb daarna nog één fictiefilm gezien, in 1977 meen ik: Carrie van Brian de Palma. Ook een kutfilm, hoewel ik lichtelijk verliefd werd op hoofdrolspeelster Sissy Spacek. Daarna heb ik niet één fictiefilm meer gezien. Ik houd niet van het genre. Ik kijk ze ook niet op de tv. Ik weet nog dat ik eens een aflevering van Rawhide zag, thuis, midden jaren zestig, en dat ik mijn vader zei: ‘Dat kan toch nooit bestaan!’ ‘Ja, maar dat is Amerika,’ antwoordde hij. Ik: ‘Maar daar wonen toch ongeveer dezelfde soort mensen als hier?’
Ik vertel dit allemaal omdat er een gevangene is ontsnapt uit de TBS-inrichting ‘De archipel’ te Dirkswoud. Hij was met begeleid verlof en is hem gesmeerd. Begeleid verlof: prima, maar doe die jongens dan een enkelband om die ze er niet zelf af kunnen halen. Of moderner: geef ze een chip mee in de onderarm. Dan weet je waar ze zitten.
Ellie de Wit, die therapeute is in De Archipel, zegt dat dat niet kan, om redenen van privacy. ‘Dan gaan de mensen die zo’n chip niet willen, niet met verlof,’ zei ik. Je moet het niet ingewikkelder maken dan het is.
‘Ja, maar dan wordt het hier helemaal een One flew over the cuckoo’s nest,’ zei ze.
Film gezien, niets begrepen, dacht ik. Ikzelf heb die film niet gezien, ik heb alleen het boek uit 1962 of ’63 gelezen, al toen ik veertien of vijftien jaar was. De schrijver, Ken Kesey, was toen nog niet onder de invloed van mescaline, amfetamine en LSD, zoals hij een paar jaar later, samen met de Merry Pranksters, zou zijn. Hij schreef zijn enige goede boek.
Maar waar ik naar toe wilde: Ellie de Wit (die in niets lijkt op zuster Ratched, ze is zelfs een behaaglijke dame) gelooft dat een fictieve situatie kan ontstaan doordat je in de realiteit iets verandert. Alleen omdat ze die fictiefilm heeft gezien. Ik geloof dat niet: je krijgt alleen een iets veranderde realiteit.

vrijdag 19 augustus 2011

Veel te veel werk

Het is kaatje boter voor de plantsoenendienst te Dirkswoud. Die uitdrukking stamt uit het midden der vorige eeuw, toen Kaatje Gramsma nog een melkwinkel had aan de Oosterzij. In de rest van Nederland zou men kantjeboord zeggen. De mannen van de plantsoenendienst kunnen het werk nog nèt aan, maar ze waarschuwen: laat ons er niet meer werk bij krijgen, want dan loopt de organisatie helemaal de soep in.
En dat net nadat de gemeenteraad toestemming heeft verleend tot het houden van een jaarlijks Woodlands Festival, een festival met voornamelijk folkrockmuziek, dat naar schatting 25.000 bezoekers zal trekken, en dus ongemeen veel werk zal opleveren voor: juist. De plantsoenendienst.
‘Hier zaten wij dus niet op te wachten,’ zegt Bram Homan, die dezer dagen zijn schoffel steekt in de rechteroever van de Noordervaart. ‘Wij kunnen deze uitbreiding van de werkzaamheden eenvoudig niet aan! Wij doen heel Dirkswoud met zes man, het zouden er eigenlijk acht moeten zijn, willen we alles goed doen’ – Bram staat gebogen over zijn in de drassige grond gestoken schoffel – ‘want reken maar even mee: het gras moet gemaaid worden, de bomen gesnoeid enzovoorts, in de herfst moeten alle bladeren weggehaald worden. Taken die wij zo goed mogelijk uitvoeren, let wel!’
‘Het lijkt mij interessant werk, zo midden in de menselijke natuur,’ merkte ik op.
‘Zeker! We worden nauwelijks ooit gezien door de Dirkswoudenaren, maar ze laten een blikje Fanta achter of een papiertje van de King Pepermuntfabrieken, en een kwartier later is dat opgeruimd. Door de mensen van de plantsoenendienst. Want dat komt er ook nog eens bij: wij ruimen al het straat- en jongerenvuil op en zorgen dat Dirkswoud netjes blijft. En nu komt dat festival er nog eens bij! Dat is onmogelijk voor onze dienst. We zijn gistermiddag met een delegatie, Jaap van der Wal en dit persoontje, naar de burgemeester geweest om ons beklag te doen. Weet je wat hij zei? Hij zei: zo enorm veel werk is dat toch niet? Maar stel dat het veel werk is. Stél. Dan evalueren wij dat in de gemeenteraad! Dat is wat hij zei, en hij sloot de deur. Daar stonden wij dan, met onze vuisten vol tanden. We hebben nog even wat rommel opgeruimd voor het gemeentehuis, maar hoe moeten wij dat overbrengen aan onze achterban? Evalueren in de gemeenteraad, het zou wat! Daar lachen de jongens toch om? We hebben vanavond een vergadering bij mij thuis, en dan zal ik ze voorstellen: oké, wij doen mee aan dat Woodlands Festival, maar reken er maar niet op dat het straatvuil in Dirkswoud nog wordt opgeruimd. Het is nu al kaatje boter voor ons, dat festival ontregelt ons hele werk.’

donderdag 18 augustus 2011

Toch houdt hij vol

- Daar ben ik het dus principiéél mee oneens.
- Dus je vindt niet dat we een boekje moeten maken over Oud Dirkswoud?
- Nee.
- Maar waarom dan niet?
- Omdat ik vind: doe het dan voor álle Nederlandse dorpen.
- Niet alleen voor Dirkswoud, bedoel je.
- Ja!
- Waarom?
- Je moet niet Dirkswoud voortrekken, vind ik.
- Dus jij vindt dat we op dit bureau alle Nederlandse dorpen moeten verzamelen...
- Dat is niet mijn verantwoordelijkheid.
- Alle Nederlandse dorpen moeten verzamelen, en van die dorpen ook nog al die oude foto’s bijeen moeten garen, beschrijvingen erbij maken.
- Zo zou het moeten gaan, ja.
- En dan zou ook Dirkswoud erin passen.
- Dan zou ook Dirkswoud erin passen.
- En als ik zou zeggen dat we dat zouden doen?
- Dat doe je niet, want dat is veel te veel werk.
- Het is veel werk, ja.
- Veel te veel.
- Ik heb je gehoord. En als we nu eens beginnen met Dirkswoud?
- Daar ben ik principieel tegen.
- Waarom?
- Omdat het niet zeker is of we wel doorgaan met de rest.
- Maar als ik dat nou beloof?
- Ik voel me er niet verantwoordelijk voor en ik zal er ook niet aan meedoen.
- Dat is heel jammer. Weet je aan wie je me doet denken?
- Nee.
- Aan Bart Asjes.
- Bart wie?
- Bart Asjes uit Het bureau van Voskuil.

maandag 15 augustus 2011

Daar houdt hij van

Ik spreek hem aan met ‘meneer’ Kramer, want ik krijg zijn voornaam (Angel) niet uit mijn keel. Die Angel is niet een hengelonderdeel, maar wordt op zijn Engels uitgesproken, dus u begrijpt me misschien.
Meneer Kramer is de enthousiaste, ietwat roodneuzige en pafferige uitbater van Slijterij Kramer & Zn., die vroeger van zijn vader was. Meneer Kramer houdt zich ook bezig (laat ik het neutraal uitdrukken) als voorzitter, penningmeester, secretaris en (volgens mij) enig lid van de Oranjevereniging Dirkswoud met het koningshuis. Oranje is niet de meest geliefde kleur in Dirkswoud, men moet hier niks hebben van het koningshuis. Was het overal maar zo. Omgekeerd zou koningin Beatrix, gevraagd naar de landstreek waar Dirkswoud deel van uitmaakt, waarschijnlijk ‘Hmm! Gaasterland?’ antwoorden.
Hij zet elk jaar op Koninginnedag roodwitblauwe vlaggetjes en oranje vaantjes op en rond zijn slijterij, hij zet elk jaar de Oranjebittertjes klaar, maar hij is elk jaar verbaasd dat er geen vraag naar is. Toch houdt hij vol. Hij stuurt elk jaar brieven naar Huis Ten Bosch, waarin hij de majesteit schrijft dat Dirkswoud smacht naar haar bezoek, hetgeen niet waar is, maar hij schrijft het. Hij beëindigt zijn brieven zo: ‘Namens de Oranjevereniging Dirkswoud, A.A.A. Kramer (voorzitter)’. Hij weet telkens weer actuele feiten aan zijn schrijven toe te voegen. Vorig jaar schreef hij bijvoorbeeld: ‘En dan nog iets, majesteit! Ongelukken zoals te Apeldoorn zijn niet te verwachten in Dirkswoud, want wij houden daar niet van. U bent in veilige handen.’
Maar dit jaar heeft hij de majesteit links laten liggen en niet geschreven. Dat komt, hij ging eind juni naar het ziekenhuis in Alkmaar met maagklachten, en hij kreeg in het ziekenhuis een herseninfarct, zodat je, met wat herinnering aan je rekenlessen op school vroeger, zou kunnen zeggen: één en één is twee.
Meneer Bakker is verlamd aan zijn rechterzijde en met zijn spraak is ook iets mis: alle dentalen, glutturalen en labialen vermengt hij midden in zijn mond, en ze komen er als ‘zzj’ uit. Hij zit nu in Huize Vrij Uitzicht te Bergen. Daar is wel een spraaklerares, maar ‘hij doet zijn best niet’, klaagt ze. In het begin huilde hij veel, maar dat is overgegaan. Hij heeft zijn typemachine en wat papier van thuis laten halen, zodat hij toch nog wat kan converseren.
Ik was vorige week bij hem op bezoek, ik gaf hem een hand, wat een vreemd gevoel gaf (mijn rechter- in zijn linkerhand). Ik zag een vel uit zijn tikmachine steken, en hij liet me zien wat hij getikt had: ‘Mahesteit! Nu hoeft u niet meer op bezoek in Dirkswoid te komen, want ondergetekende is verslagen. Namens de Orankevereniging Dirkswoud, A.A.A. Kramer (boorzitter).’

zaterdag 13 augustus 2011

Ik schaak een beetje

De Dirkswoudenaar Piet Brachtsma ziet eruit als een boekhouder (in mijn middelbare schooljaren zei ik eens: toon mij een foto van een leraar, en ik zeg je welk vak hij geeft, het maakt niet uit: wiskunde, natuurkunde, geschiedenis, maatschappijleer, Nederlands, Latijn), en hij is ook boekhouder. Hij werkt bij Aannemingsbedrijf Ter Laan te Dirkswoud en schijnt daar zeer gelukkig te zijn.
Boekhouders hebben een geheim leven. Brachtsma ook. Hij schaakt, ik heb een paar partijen tegen hem gespeeld, en het viel me niet mee. Het zijn vaak de boekhouders en de klerken die het meest avontuurlijk schaken. De mensen die op survival-tochten en op wereldreizen gaan, schaken vaak het saaist.
In de Dirkswouder schaakkringen staat Brachtsma bekend als de ‘zwarte panter’, ondanks zijn grijze haar en niet zeer gymnastische lichaamsbouw. Hij doet bij Ter Laan de boekhouding, de facturen, de offertes (die hij, om onbekende redenen, ‘offerandes’ noemt), het voorraadbeheer en het personeelsmanagement. ‘Maar in het schaken ben ik een duivel,’ zegt hij zelf, en vooral met zwart kan hij er inderdaad wat van. ‘Ik houd van open spel, niet van dat berekenende.’
Op 1.e4 speelt hij 1..., f5 (het Fredgambiet), op 1.d4 speelt hij 1...e5 (Englundgambiet), op 1.c4 speelt hij 1...b5 (Jaenischgambiet) en op 1.f4 speelt hij 1...e5 (Fromgambiet). Zeer wilde en twijfelachtige openingen, maar daar houdt hij van. Ik denk dat hij op 1.Pc3 bijvoorbeeld 1...g5 speelt en op 1.Pf3 ook 1...g5.
Ik was van de week bij hem thuis om weer een potje te schaken, hij had bord en stukken al op de keukentafel klaargezet en hij zat zelf aan de zwarte kant. ‘Jij mag met wit spelen,’ zei hij. ‘Oké,’ zei ik. Ik moest een niet zo gangbare eerste zet spelen, wist ik, dus ik speelde 1.b4, verwachtende 1...a5 of 1...c5. Hij smijt met pionnen, want ‘met pionnen is het een damspel’. Hij speelde het Birminghamgambiet, dus 1...c5. Ik dacht weer na: zou het niet het verstandigst zijn om 2.b5 te spelen? Nee. Ik speelde 2.bc5 en hij speelde 2...d6, waarop ik 3.cd6 deed en hij kalm 3...Pc6. Ik pakte maar door met 4.de7, hij speelde 4...Lxe7 en zei: ‘Dit is de Dirkswoudvariant van het Birminghamgambiet!’ U moet het maar eens naspelen.
Toen ik zeer diep zat na te denken, kaken en oren tussen de handen, over mijn 13e zet, kwam zijn vrouw binnen: ‘Moeten jullie koffie hebben, jongens?’ ‘Ja,’ zei Brachtsma, ‘met prik.’ Prik was in huize Brachtsma de benaming voor vieux. Ze boog zich naar me over en zei: ‘En jij?’ ‘Met suiker en melk, alstublieft,’ zei ik.
Ik verloor uiteraard de partij. The black panther was at it again.

zaterdag 6 augustus 2011

Wat de liefde betekent

Ik ben een man van bijna 58 jaar, ik lijd aan hartfalen, een ziekte waar ze nog niets tegen hebben gevonden, maar waartegen ik sinds 2002 een zevental medicijnen slik (Cardura, Carvedilol, Isosorbide mononitraat, Fosinoprilnatrium o.a.), waarbij ik me redelijk wel bevind. Ik heb etalagebenen, ik heb een herseninfarct gehad, in 2002 (geen blijvende schade van ondervonden, voor zover ik het zelf kan overzien), en in mijn verleden zitten dertig jaren van manische depressiviteit, periode die nu ongeveer elf jaar geleden werd afgesloten. Ik zit nog wel eens een paar dagen in een dip, maar dat stelt niets voor. Ik heb ook last van een tamelijk ernstige vorm van heimwee. Roken en drinken heb ik sinds kort afgezworen.
Tot zover het slechte nieuws. Nu het goede.
Van 2006 tot juni 2010 ben ik verliefd geweest op Alice S., sommigen van de lezers zullen haar nog wel kennen: als je haar eenmaal gezien en gesproken had, vergat je haar niet meer. Ze stierf aan allerlei kankers, in juni 2010. Sindsdien ben ik weer alleen.
Mijn hobbies: het internet (vooral Wikipedia), ik schaak een beetje, ik lees een beetje, ik schrijf een beetje. Ik kook graag. Ik ga graag naar Dirkswoud, waar ik allerlei merkwaardige zaken noteer. Zo was pastoor Engelbertus net bezig vuil uit zijn kliko te kieperen en dat vuil te verzamelen in een vuilniszak. Toen ik er voorbij liep, zei hij: ‘Verontreiniging van de jeugd!’ De vuilniszak sleepte hij naar het jeugdhonk van Dirkswoud, twee straten verder. Hij zette de vuilniszak voor de deur en plakte er een papiertje op, waarop hij ‘GRATIS!!!’ schreef.
Dit soort verhaaltjes liet ik eerst aan Alice lezen voordat ik ze publiceerde, en haar reactie was dan vaak een aardig grijnzen.
Ik zoek weer een vrouw. Liefst wonende in of om Dirkswoud. U mag best ziek of gehandicapped zijn, want dat ben ik zelf ook. Als u uw goede humeur maar hebt behouden. Meer vraag ik eigenlijk niet.

woensdag 3 augustus 2011

Spannende verhalen

Ik was afgelopen weekend met vakantie gegaan (met mijn éénpersoons tentje) naar Camping ‘Gedroomd Paradijs’ te Dirkswoud. Ik begreep al niet waarom dat niet gewoon ‘Het Paradijs’ mocht heten, maar goed. Ik had mijn laptop bij me, want ik controleer, ook tijdens mijn vakantie, graag het verkeer.
Zo zag ik vanavond op Discovery een oude aflevering van Most evil, die over cultvolgers ging die moorden pleegden. Daarin werd gezegd dat iedereen het risico liep om bij zo’n cult betrokken te worden. Het spijt me, ik althans zal nooit een cultvolger worden. Zeker geen moordende cultvolger. Het zit eenvoudig niet in mijn karakter om ooit iemand te volgen. Ik maak het zelf wel uit. Zo gauw Wilders of Pechtold iets tegen elkaar schreeuwen, denk ik: houd beiden je grote muil, kinderen. Vertegenwoordig ons volk, meer niet.
Wel was het het afgelopen weekend te Dirkswoud zeer regenachtig. Het kwam bij bakken uit de hemel. Het zullen misschien ‘plaatselijke buien’ zijn geweest, want ik heb nog even naar thuis gebeld, en daar scheen de zon volop. Maar ik had een regencapeje meegenomen, en zo liep ik naar café Amperzat, onderweg eenieder vrindelijk groetend.
In Amperzat was een evenement gaande dat ballenbak werd genoemd, en waarvan ik de precieze principes nog niet weet, maar je stoot met een keu een bal, en die bal moet dan in een gat vallen, en zo verder. Ik had geen idee, ik bestelde een beurt aan de bar, ik kreeg een keu en ik stootte en toen kreeg ik een getal: twee! Blijkbaar had ik een twee gestoten. Er werden daarna nog cijfers omgeroepen als: vijf! zestien! drieëntwintig! Ik bemoeide me er al niet meer mee, want ik zat met een léuke dame, van nauwelijks 45 jaar, nog zeer gevuld slank, en we zaten elkaar uit te leggen wat de liefde betekent, u begrijpt wel dat er drank aan te pas kwam. Port!
Aan het einde van de avond, toen ik juist gewezen had op het éénpersoonsgehalte van mijn tentje en dat daar helaas geen plaats zou zijn voor een tweede persoon, hoe graag je dat ook zou willen!, ze begon met knievoelingen mijn verzet al te breken – hoorde ik iemand in de microfoon schreeuwen: ‘Eerste plaats deze avond: de heer Hogendoorn met maar twéé punten!!!’
Natuurlijk was er een terecht applaus voor deze uitnemende prestatie, ik boog ook. Zei: ‘Zal ik het nog eens doen?’ Dat hoefde niet, ik kreeg een beker en  mocht als eerste kiezen uit de prijzen. Daar koos ik een mooie bos rode rozen uit, die ik gaf aan de heerlijke dame, met wie ik daarna verder trok.

zondag 31 juli 2011

Geen wonder!

Pastoor Engelbertus van de St. Claraparochie te Dirkswoud verweert zich tegen het toenemende atheïsme, vooral onder de jongeren van Dirkswoud.
‘Daar zouden wij als kerk tegen moeten optreden. Ik bedoel niet zoals het vroeger ging: de jongeren desnoods de kerk intrappen. Hell, no! Of met beatmissen aan komen zetten. Dat moeten we vooral niet meer doen, want de muziek die je dan speelt, nietwaar, Maranatha, met een gitaar en een drumstel en een koekorgeltje, enfin, ik hoef u niets wijs te maken.
Nee, ik zie veel meer in een herschrijving van de bijbel. Die moet op de eerste plaats korter worden. Minder dik. Spannender. Leesbaarder. Er kunnen hele stukken zo uit: Jan gewerd Piet en Piet gewerd Gerard enzovoorts. Dat kan er zo uit, we leven tenslotte in de 21ste eeuw, in de tijd van de blogs en van twitter.
Maar zo’n verhaal als van David tegen Goliath moeten we natuurlijk behouden, zij het dat ook dit verhaal spicier moet worden verteld. Samson en Delilah houden we er ook in, maar dat moet ook spannender worden dan het nu is.
Je wilt de jongeren toch grijpen, ziet u. En je grijpt ze met een boekje vol spannende verhalen, die lekker weglezen. Neem al die wonderen in de bijbel, dan denkt zo’n jongere: ouderwetse troep! Jezus loopt over het water, moet dus worden: Jezus surft over het water.
Dat moet dus allemaal veranderd worden. Jezus werd geboren en zijn moeder was nog maagd. Dat zijn onvergeeflijke fouten in het origineel, waar een jongere om lacht. Bij het herstellen van de tekst moeten we ook dingen als engelen zien te vermijden, want een beetje goed ontwikkelde jongere kijkt daar doorheen. Engelen met vleugels, maar ook met armen.
De hele figuur van Jezus moet herijkt worden. Hij moet ook humor hebben, en die heeft hij nu nog niet. Dus je moet hem wat grappen in de mond leggen. Hij moet bijvoorbeeld naar Kana gaan, daar gevraagd worden: ‘Wie bent u dan wel?’ en dan moet hij zeggen: ‘Ik ben Jezus, een timmermanszoon uit de buurt, maar ik heb een opleiding gedaan voor het Groot Goochelaarsschap. Vul een vat met water.’
Pastoor Engelbertus heeft zitting genomen in de Commissie Herformulering Bijbel, en voert ook daar het hoogste woord.

vrijdag 29 juli 2011

Overstag

Afgelopen woensdag was ik op de braderie te Dirkswoud (ik meen dat die gehouden wordt om het toerisme op peil te houden) en aan het tweedehands boekenstalletje kocht ik De zedeloosheid van Dirkswoud, en andere onthullingen over West-Friesland in de negentiende eeuw van J.G. ten Padt. Het boekje is van 1976 en kostte maar 4 euro.
Jan ten Padt (geboren in 1930 te Dirkswoud) was onderwijzer op de R.K. Lagere School St. Clara, en later was hij leraar geschiedenis aan het Murmellius Gymnasium te Alkmaar. Ook was hij een groot reiziger, die landen als Rusland, Mongolië, Uruguay, Zwitserland aandeed. Hij schreef over al die landen boekjes, en natuurlijk schreef hij ook boekjes over de negentiende eeuw.
Het boekje bevat geen hoogstaande literatuur, het staat vol met zinnen zoals deze: ‘Opmerkelijke uitspraken voor een eenentwintigjarige jongedame!’ of deze: ‘Gaarten heeft de dagen geteld. Geen wonder!’ Toch leest het boekje vlot weg. Het heeft twaalf hoofdstukken. Die hoofdstukken gaan over dingen als Een luchtreis, het eerste SF-boek in Nederland, geschreven door de Dirkswoudenaar Johan Cromtepaert in 1803. Een ander hoofdstuk beschrijft hoe twee Haagse jongeheren, tijdens hun voettocht door Nederland in 1824, Dirkswoud aandoen, ruzie maken omdat de herberg waarin ze terecht komen onder de vlooien zit, ze naar de plaatselijke notabelen gaan, die er de plaatselijke politie op afsturen en de herbergier arresteren. Weer een ander hoofdstuk gaat over de walvisjacht nabij Groenland (‘Nu nog herinneren de walviskaken die bij sommige boerderijen in Dirkswoud de toegang tot het oprijpad markeren, aan deze periode uit onze geschiedenis’).
Maar het mooiste hoofdstuk is toch wel Ondeugende impressies van een deftig burger: Fysiologie van Dirkswoud. Die fysiologie – eerder waren er al fysiologieën van Amsterdam, Den Haag, Rotterdam verschenen – verscheen in 1846, en was geschreven ‘door een Humorist’. Uitgeverij onbekend, drukkerij ook onbekend, dus de autoriteiten hadden er geen grip op.
In 1848 zou het overal in Europa misgaan (denk maar aan de Parijse Commune). Zo ver ging het in Dirkswoud niet. De ondeugendheid van die impressies ging in die gezapige tijd voornamelijk over de hogere heren, die ‘een walg hebben van Hollandsche zeden en Hollandsche taal. Hollandsche munt is hem echter altijd welkom, al is hij er niet altijd even goed van voorzien’.
Dit stak natuurlijk die hogere heren, die het boekje recenseerden als ‘zedenloze quatsch’.

donderdag 28 juli 2011

Een makkie

Voor de drie mensen van Reclamebureau Kramer Kramer Van der Wulp Alleman te Dirkswoud (want één van de gebroeders Kramer is vorige week een  jaar met vakantie gegaan; hij was de tekstschrijver van het stel – landelijk bekend van het luid geroepen ‘Oeh! Góed!!!’ bij inname van het heerlijke pepermuntsnoepje van de firma Ringmans) zit de wereld eenvoudig in elkaar.
Volgens de thuisgebleven broer Kramer (Hans) moet er minder worden gekissebist. Dan zal uiteindelijk alles wel op zijn pootjes terecht komen. ‘Neem nu,’ zegt hij, ‘onze account Grootendorst. U weet wel, de bekende leverancier van vruchtenwijnen tegen wespensteken. Gevestigd: alhier. Het was onze eerste account.’
‘Je bedoelt: ons eerste account,’ zei ik.
‘Nee hoor, wij zeggen dé account, enzovoorts. Wij hebben toen máánden overlegd hoe we zijn produkt op de markt zouden plaatsen. Want we hadden zijn vruchtenwijnen geproefd, en eerlijk: daar zat geen flikker smaak aan. Sinaasappel of pruimen of kersen, met 14% alcohol, dat was het. Op een maandagochtend stonden we gevieren op, nadat we weer een nacht aan die rotwijn hadden gezeten – dat moet je wel doen, nietwaar, als goede reclamemensen – en Van der Wulp gaat aan zijn tekentafel zitten en hij droedelt een glaasje wijn met een wesp erboven.’
‘Ah!’ roep ik uit.
‘Ah indeed! Ik belde meneer Grootendorst meteen op en ik zeg tegen hem: maak het suikerpercentage nu eens veel hoger, noem uw wijn Vin de la Guêpe, en het gevolg kent u. Maar het gekissebis van die Grootendorst, toen hij van ons voorstel hoorde! Hij is er nu wel zeer rijk mee geworden, kan ik u zeggen. U weet hoe de terrassen van West-Europa nu worden voorzien van glaasjes Steek of Steek ’m er in, naast de glaasjes bier of wijn die gewoon kunnen worden opgedronken. Die glaasjes Steek moet je er wel zelf bij bestellen, natuurlijk. Het is ook een gouden nevenomzet voor de horeca. Maar een gekissebis, in het begin! Wat denkt u wel, mijn heerlijke wijn zo behandelen, enzovoorts. Uiteindelijk ging hij overstag en wij maakten een heerlijke tv-commercial, u weet nog wel, met ‘Zzz zzz zzz, steek ’m er in!’, die insloeg als een bom en dat was onze eerste account.’

woensdag 27 juli 2011

Een idioot gevecht

- Vechten (zegt Wiel Barstens, filosofisch dichter te Dirkswoud) doen twee partijen, eventueel bewapend, die ongeveer even sterk zijn.
- Dus de Grebbeberg, dat noem je geen vechten? (vroeg ik)
- De Grebbeberg was voor de Nederlandse Strijdkrachten vechten tegen de bierkaai, en voor de Moffen was het een makkie. Kijk er je geschiedenisboeken maar op na. In Stalingrad en in de tankslag bij Kunduz, of nee, bij Koersk, werd wél gevochten. Niemand wist, terwijl ze bezig waren, hoe het zou aflopen. Toen de Amerikanen met D-Day begonnen, was de nazi verslagen. Trouwens, dat die Amerikanen meededen, was voor ons wel gunstig, anders hadden we onder de Sovjets gezeten, en dat was net zo erg als onder Hitler zitten.
- Daar zit wat in, ja.
- Ik ben erg tegen oorlog, en erg vóór Het Goede Gevecht.
- Nu kan ik je even niet volgen.
- Ik zal het je uitleggen. Stel, je bent getraumatiseerd, nee, ik zal anders beginnen, want ik snap niet wat dat is, getraumatiseerd zijn. Stel, je bent in je jonge jaren onzedelijk betast door een priester van de Rooms-Katholieke kerk. En nu wil je dat die priester betaald zetten. Dat kun je op een paar manieren doen. Je kunt een brandbom in zijn brievenbus gooien of je kunt hem op straat neersteken. Dat zijn oorlogsmethoden. Die keur ik af.
- Inderdaad. Anders Breivik-methoden.
- Juist. Laffe methoden, met andere woorden. Maar je kunt bijvoorbeeld ook een stuk in de krant schrijven over de manier waarop je een atheïst bent geworden, dat het katholicisme niets meer voor je betekent, en zeker niet na de tamelijk gruwelijke wijze waarop je bent bejegend door priester X te Noem Een Plaats. Dan is het Een Goed Gevecht aan het worden, want die priester kan terugschrijven.
- Ik snap je. Kijk je wel eens naar Eurosport?
- Zelden zelden zelden.
- Ik ook. Wat ik niet begrijp: waarom zenden ze geen schaakwedstrijden uit?
- Dat snap ik ook niet. Een potje schaken?

vrijdag 3 juni 2011

Je maakt een schema

Volgens de Dirkswoudse dichter Wiel Barstens is het allemaal simpel: ‘Schaf de oorlog af.’ En waarlijk, als het zo eenvoudig zou zijn, dan zou zelfs Griekenland zonder schulden zitten, dan zouden de olijventeelt en de ouzoproductie ruimschoots voldoende opleveren. Dan zouden ook onze verse komkommers worden uitgevoerd naar Rusland. Hoewel, zegt Wiel Barstens, waarom zou je je beste producten in vredesnaam naar Rusland uitvoeren? De Russen kunnen toch zelf wel hun eigen komkommers maken?
En zo is het ook. Maar de Russen doen het al een eeuw lang niet. De Russen produceren niet genoeg komkommers, tomaten, paprika’s, sla, andijvie, spinazie voor hun eigen bevolking. Ze hebben er grond genoeg voor, daar zit het ’m niet in. Maar ze doen het niet. ‘Dat komt onder meer door de corruptie,’ meent Wiel Barstens. Zet een gezond zaakje op in Rusland en je wordt bestolen, óf door de zeks óf door de officiële lieden.
‘Maar dat is een probleem waaruit Rusland zichzelf moet zien te worstelen,’ zegt Wiel, ‘het probleem van het Westen is: de oorlog. De oorlog tegen de terreur, die miljarden kost, en niets oplevert. Niets, behalve onnoemelijk veel doden. Daar moeten wij dus meteen mee stoppen. Neem nou die Bin Laden, die ze 10 jaar na dato gevonden hebben. Hoeveel landen hebben nou daadwerkelijk gezocht naar Bin Laden, in die tien jaren? Zat hij bijvoorbeeld in Uruzgan? Nee, daar zat hij niet. Daar heeft Nederland wel een paar honderd miljoen euro’s aan weggesmeten.’
‘Ik kan je volgen,’ zei ik.
‘Dat is mooi,’ ging Wiel verder, ‘en ook die war on drugs is een idioot gevecht, dat niet te winnen valt. Behalve! Wanneer je die drugs, cocaïne, heroïne, cannabis en al die drieletterwoorden vrijgeeft.’
‘Leg uit, Wiel.’
‘Dat doe je via de apotheken, die dus een enorme extra klandizie zullen krijgen. Daar laat je je paspoort zien of je ID-kaart, zodat de apothekersassistente kan zien of je wel een ingezetene bent, en daar bestel je bijvoorbeeld 5 gram cocaïne, die na 2 dagen bijvoorbeeld gereed is gemaakt.’
‘Waarom na 2 dagen, Wiel?’
‘Er moet een zekere vertraging zijn, want men moet de jeugd natuurlijk niet tezeer aanmoedigen.’

zaterdag 28 mei 2011

Maak daar gebruik van!

Ik sprak met de Dirkswoudse schrijver Arend Blauwsma (49, bekend van boeken zoals de erotische roman Het liefdesleven van Clara van der Poel, de verhalenbundel Toorts en het non-fictieboek De kracht van het CDA. Het is inderdaad jammer dat die laatste titel al bestaat, anders had ik hem gekozen als boektitel).
Hij zei me: ‘Ik stond vanochtend om half zes op, net als de vorige dagen. Niet dat ik dan morgenstondfris ben. Ik kan gewoon niet meer slapen ’s nachts, zo zit het. Dus ik ga om een uur of drie naar bed, ik lig een paar uur te woelen en ik dan sta ik maar weer op en zet ik koffie. Nu ben ik mijn hele leven al een kortslaper geweest, een uurtje of zes, daar heb ik genoeg aan. En wat doe ik dan, ’s ochtends vroeg? Dan ga ik zitten lezen in Bram Stoker’s Dracula of in Sade’s Justine of Juliette of De 120 dagen van Sodom.’
‘Dan sla je die vervelende filosofische passages zeker over, Arend?’
‘Uiteraard. Aan filosofie heeft de mens sinds de oude Grieken niets gehad.’
‘Behalve Schopenhauer dan.’
‘Dat was een goede schrijver, ja. In tegenstelling tot al die anderen. Ik heb eens met een stel filosofiestudenten gezeten, en die hadden niets te drinken, behalve een fles Hero, meen ik dat het merk was. Zo’n literfles met een Heinekendopje, zal ik maar zeggen, en daaroverheen een draaidop. Ik zeg: Hero Dubbeldop! Toen kwamen die filosofiestudenten met verklaringen van het waarom van die twee doppen op die fles.’
‘Ach gut.’
‘Maar waarom kan ik nu niet slapen. Dat komt: ik zit met een volgende roman in mijn kop. Ik wil een historische roman gaan schrijven, die speelt rond het jaar 1880, waarin ik de gebeurtenissen van Dracula ga vermengen met scènes van Sade. Ik weet nog niet hoe ik dat moet doen, en daar zit ik dus over na te denken.’
‘Er stond op een Dracula-uitgave van de Arbeiderspers eens, dat het boek menig vleugje verfijnde Victoriaanse seks bevatte.’
‘Ja, en daar wil ik dus wat meer rampetamp van maken.’
‘Nou, het lijkt me simpel: je maakt een schema, of hoe noemen ze dat, een synopsis, en je gaat aan de slag. Hoe heet het: je vult het in.’
‘Dank je wel voor je goede raad, Ben, maar zo eenvoudig is het niet. Zullen we alvast maar een glaasje nemen?’
‘Het zou wel goed zijn voor mijn slokdarm, ja.’
‘Ook wat eten erbij?’
‘Wat eenvoudig fruit, meer is niet nodig, Arend.’

dinsdag 24 mei 2011

Geen resultaat

Vrouwenvoetbal, willen we het daarover hebben? Natuurlijk niet. We willen spreken en roddelen over Messi, Maradona, Robijn van Persil, Johan Kroeiff. Wie kent er één naam van een wereldspeelster? Niemand. Toch zal deze aflevering gaan over een vrouwelijke voetballer, Magda Leenderts, nu inmiddels 47 jaren oud, afkomstig uit het Dirkswoudse.
‘Het allerbelangrijkste aspect van het vrouwenvoetbal is het wellustige,’ zegt Magda. ‘Zonder enige geilheid kom je nergens. Ik was verdedigster op links en dan moest ik dus hun rechtsbuiten uitschakelen, zoals dat heet. En dat deed ik door me op te dringen, aan haar te frummelen en zo. Het hing er dan vanaf wat voor type speelster het was, natuurlijk. Had ze grote borsten, dan kneep ik bijvoorbeeld in haar borsten. Was ze daar minder mee voorzien, dan greep ik meer naar onderen. O, ik heb allerhande speelsters tegenover me gehad! Ik heb een keer gespeeld tegen een Zwitserse met zúlke hangborsten, dat was een heel gemeen type, als die de bal kreeg, dan  zoefde ze langs je heen. Ik denk op een gegeven moment: ho! Dus ik blijf bij haar in de buurt en toen ze een keer een lange bal kreeg, stopte ik mijn vinger gewoon in haar kont. Gewoon, d’r in! Langs haar broekje. Weet je wel, je wijsvinger, geen mens die het zag. Geen overtreding. De bal ging uit, want ze had geen kans meer om iets aan de spelsituatie te doen. Een professionele overtreding, zou je kunnen zeggen. Een andere keer speelden we tegen Lugano of zo, Italianen teminste, en die hadden een rassprintertje in de ploeg. Daar moest ik tegen spelen. Nu was ik wel snel, maar zó snel, nee. Dus voor de wedstrijd begon, met het handenschudden en zo, komt die dame op me af om me de hand te schudden. Ik zeg: ‘Vitessa?’ en ik grijp haar vól in haar kuttewerk. Ja, ik zeg altijd, wie wat wil bereiken in het hedendaagse voetbal, die moet soms onbereden paden bewandelen. Ik heb die hele wedstrijd geen moeite gehad met Vitessa of hoe ze ook heet. Ze was gewoon bang om opnieuw aangerand te worden. Hetzelfde heb ik gehad met een Russische, Klavdia Beroezjenko. Heel getalenteerd, maar die kon ook niet tegen de spanning van het almaar gevolgd worden, met de kans op een vinger hier of daar.’
Je hebt nu trainer, Magda. Wat leer je de jonge voetbalsters zoal?
‘Ik leer ze vooral hoe te voetballen, dat zal duidelijk zijn. Hoe te schieten op doel, of naar je medespelers. Want dat is natuurlijk het allerbelangrijkste. Maar ook leer ik ze te kijken naar het inwendige van hun tegenspeelsters. Wat hun angsten zijn, hoe je dat kunt herkennen. Hun zwakke punten, en het gebruik maken van die zwakke punten. Er zijn bijvoorbeeld speelsters bij die gecoiffeerd aan een wedstrijd beginnen. Dan zeg ik: maak daar gebruik van!’

dinsdag 17 mei 2011

Een vreemd bericht

Dit vreemde bericht stond in de Wieringer Post van afgelopen maandag: ‘In de nacht van zaterdag op zondag reed een witte auto, vermoedelijk een oude Citroën, met een snelheid van ongeveer 150 km/uur over de Dijk van Wieringen. Verschillende bewoners belden de politie, die onmiddellijk een achtervolging inzette. Helaas heeft deze achtervolging geen resultaat gehad: de Citroën ontsnapte. De politie wijst er op dat zulke snelheden onverantwoordelijk hoog zijn, en geen navolging behoeven.’
Ik, de voorzichtigste bestuurder van een comfortabele, witte Citroën Berline, kan het daar alleen maar mee eens zijn. Als ik door de Noordhollandse dreven rijd – zo ver noordelijk als de Wieringer Dijk ben ik nog nooit geweest – matig ik mijn snelheid tot een maximum van 60 km/uur. Ik groet de mensen onderweg, ik wuif en ik druk het gaspedaal niet in. Nooit.
Trouwens, ik was de afgelopen zaterdagnacht helemaal niet in de buurt van Wieringen! Ik was in Dirkswoud, bij de vroeg weduwe geworden mevrouw Alie Kuiper (geboren Ter Aar). Zij kan dit bevestigen. Haar man Henk, die werkzaam was als hulp bij Drogisterij Dirxwoudia, was afgelopen winter overleden aan longembolie en nog wat infecties. Een ontzettende verschrikking waar je niet eentweedrie aan denkt als automobilist, maar die een mens toch kan treffen. ‘Het noodlot,’ zei ik tegen Alie. ‘Zo is dat,’ zei Alie. We hebben nog enige uren geprobeerd elkaar warmte te verschaffen, voordat ik wegging.
Dus ik was het niet, daar in Wieringen! Mijn auto kan natuurlijk wel 150 km/uur halen, volgens de kilometerteller tenminste, maar zo hard rijd ik nooit. Echt nooit. Ik ben van Alie gewoon naar huis gereden en heb geen enkele verkeersovertreding begaan. Zeker niet die zaterdagnacht! Want ik ben ook nog eens nachtblind. Als ik een weg of een dijk oprijd, waar geen lichten zijn, dan word ik al zenuwachtig en ga ik héél langzaam rijden, 30 km/uur of zo. Harder rijden is onmogelijk voor mij.
Dus. En mijn buren kunnen ook bevestigen dat ik ’s nachts om ongeveer half drie thuis ben gekomen. Jazeker! Zondagochtend, half drie was ik weer thuis. Want ze hoorden mijn garagedeur opengaan, ze hoorden mijn auto naar binnen rijden, en ze hoorden die garagedeur ook weer dichtgaan. Haha, want daarover heb ik ze op de zondagochtend meteen geïnformeerd! Want een mens moet de vuile berichten vóór zijn, altijd.

zaterdag 14 mei 2011

De Zwaarden van Dirkswoud

Mijn stijl van schrijven komt voort uit de kortheid van mijn stukjes. Die stukjes moeten op een velletje A4 passen, ze mogen niet veel langer zijn: dat stoort me. Ik hoor dan de stem van mijn geliefde, die een jaar geleden is overleden. Ze zei vaak: ‘Korter! Korter! Korter!’ als een stukje te lang was.
Als je zulke korte stukjes maakt, moeten je woorden kraakhelder zijn. Dat is vereiste nummer één. Een lezer moet meteen begrijpen wat er staat, en moet niet hoeven zoeken naar ‘wat de schrijver heeft bedoeld’. Ik bedoel altijd exact wat er staat.
Ehm, dat is ook weer niet helemaal waar. Eén van de gevolgen van die kortheid van mijn stukjes is ook dat je de stelligheid moet vergroten van je beweringen. Je zegt dus niet: ‘Het komt mij voor dat de heer Johnson wellicht van moord beticht kan worden.’ Je zegt: ‘Johnson moordenaar.’ En je verwacht dat de lezer met je meegaat en niet komt zeuren over die meneer Johnson, die alleen maar verdácht wordt van moorden. Kortheid, stelligheid, een abrupte stijl. Ik gebruik zinswendingen zoals ‘het komt mij voor’, ‘me dunkt dat’ en vooral ‘over het algemeen’ bijna uitsluitend in ironische passages.
Ik hoop dat mijn schrijfstijl zekere overeenkomsten heeft met de stijl van John Collier. Daar heb ik het dertig jaar geleden voor het eerst gelezen, in zijn verhalenbundel Fancies and goodnights, die helaas in het Nederlands is vertaald, door een kluns van een uitgeverij ongetwijfeld, als Verhalen tegen het slapen.
Over het algemeen zijn de Westfriese verhalen over hun verleden onbetrouwbare verhalen. De Zwaarden van Dirkswoud zijn drie zwaarden die in het water zouden zijn gestoken rond het jaar 1000 door graaf Arnulf. Dat water zou de Dirkswouder Vaart hebben geheten. Ik kan dit allemaal niet meer controleren, we zullen maar aannemen dat een en ander zo is gegaan. Er doen over de drie zwaarden nog wel Excalibur-achtige verhalen de ronde, die verteld worden door oudere Dirkswoudenaren, die bij het vertellen van hun verhaal de blik afgewend houden. Zo zouden die zwaarden ‘tot leven zijn gekomen’ tijdens de Tweede Wereldoorlog, een vreemd bericht, waarvoor je goed moet kunnen liegen, en dat kunnen die Dirkswoudenaren niet.

woensdag 11 mei 2011

Doekje erover

Ik ben op bezoek geweest bij de zachtmoedigste aller mensen, Dirkswouds burgemeester Guillebert (‘maar noem me maar Gilbert, dat doet iedereen hier’) de Nijs. Hij is getrouwd met Luida de Nijs (née Van Toorenburg), en ze hebben twee kinderen, een zoon en een dochter: Merko en Merka. ‘Hun namen komen van Luida, maar ik ben er na 20 jaar wel aan gewend geraakt.’
Over zijn burgemeesterschap is hij kort: ‘Het is eigenlijk heel gemakkelijk werk. Iedere loodgieter of bakker of verhuizer moet beslissingen nemen, die even moeilijk zijn als de beslissingen die ik neem. Maar iemand moet het doen, en ik doe het met veel plezier al 18 jaar, in Dirkswoud. Het enige waar ik naar streef, is dat we niet groeien. We moeten geen groeikern worden zoals Heerhugowaard of hoe heten al die plaatsen rondom Den Haag. En we hebben in al die 18 jaar nog geen één keer ruzie gehad met de wethouders of met de raad, of met wie ook. Iedereen doet zijn werk, en doet zijn werk goed.’
We nemen nog een glaasje port, en ik vraag: ‘Hoe zit het met uw hobbies?’
‘Ik maak de dingen graag schoon, daarin ben ik een ouderwetse Nederlander. Mijn vrouw komt daar niet aan toe. Luida zit in allerlei commissies en comité’s en verenigingsbesturen, die zie ik soms een hele week niet. Zó druk als zij het heeft met van alles! Dus ik heb een jaar of vijftien zestien geleden tegen haar gezegd: laat mij het huishouden maar doen. Het was een pak van haar hart, ze zei: veuruit met de guit!’
‘Praat ze zo?’
‘Ja. De Van Toorenburgjes zijn een gegoede familie, moet je weten, die nogal bekakt praten. Maakt mij niet uit, hoor. Een IJslander spreekt IJslands, een Noor spreekt Noors. Het gaat erom wát ze zeggen, niet hoe ze het zeggen. Maar dat schoonhouden ging zo ver dat ik ook naar het Gemeentemuseum ging, om daar de schilderijen en de Zwaarden van Dirkswoud te doen. Doekje erover, weet je wel. Dat heb ik een paar jaar lang gedaan, totdat een vrouw me daar tegenkwam en vroeg: bent u soms de burgemeester? Het was niet zo erg als de vraag: ‘Are you Zebedy Colt?’, maar toch. Vanaf dat ogenblik ben ik het burgemeesterschap meer serieus gaan nemen, ja. Meer serieus.’

zaterdag 7 mei 2011

Doe de gordijnen dicht

Pastoor Engelbertus van de St. Claraparochie te Dirkswoud heeft een nieuwe, jonge huishoudster gevonden. De vorige huishoudster moest ontslag nemen: ze ging voor haar vader zorgen, die terminaal ziek was. Koster Jan Temming: ‘Het moest een tamelijk jonge, sterke vrouw zijn, heb ik Engelbertus gezegd. Hij zei: als het maar een katholieke vrouw is. Dus ik ben op zoek gegaan, en Emmy Fransen is het geworden. Ze is nog maar 19 jaar, ze was werkloos, dus dat kwam goed uit. Een klassegriet.’
Emmy Fransen zelf: ‘Ik ben al blij dat ik een baantje heb! Wat dacht je? Tuurlijk. Ik heb natuurlijk wel mijn eisen gesteld, wat wil je? Een eigen slaapkamer in de pastorie, dat moet maar kunnen, hoor! Het werk is tamelijk eenvoudig: de pastorie schoonhouden en de pastoor en mezelf te eten geven. Daar komt het op neer, en daarbij doe ik dan nog dingen in de kerk, zoals de bloemen en de kaarsen en het altaar en de kelk en het doopvont en het tabernakel schoonhouden. Simpel! Doekje erover en klaar is Kees toch? En verder doe ik de bestellingen van het wierook, de wijn en het communiebrood, want daar komt de pastoor natuurlijk niet aan toe. Vooral de wijn raakte steeds sneller op, kan ik wel zeggen, want de pastoor drinkt vóór elke mis een paar glaasjes extra, dat hij niet in de war raakt, zegt hij. Ach ja, je moet een man wat gunnen, zeg ik altijd maar. En als ik ’s avonds klaar ben met mijn werk, dan komt hij altijd nog even kijken op mijn kamer. Dan komt hij even interessant babbelen, zoals dat heet, niet? Dan vraagt hij wat ik lees. En dan zeg ik: ik lees een romannetje, een liefdesromannetje. Wat voor titel, vraagt hij dan. En dan zeg ik: Hoe Cameron haar won. Want dat boek ben ik aan het lezen nu, uit de Bouquet-reeks. Hoe won Cameron haar dan, vraagt de pastoor dan, en dan zeg ik dat ik nog niet zover ben. En dan laat ik hem het omslag zien met een tekening van een soort Prins Valliant. Tja, zucht de pastoor dan, zo kan ik het ook wel! Moet je eens kijken wat die Cameron in zijn broek heeft staan. Ik kijk en inderdaad, zo’n groot ding heb ik nog nooit gezien! Dus ik begin te blozen en ik sta op en ik doe de gordijnen dicht, want ja, er moet toch iets gebeuren, en de pastoor staat achter me en zegt: ‘Emmy, een katholieke opvoeding is toch het allerbeste, vind je ook niet?’ Ik zeg: oké. En de pastoor gaat naar zijn eigen slaapkamer, die natuurlijk ook spiksplinterschoon is.’

vrijdag 6 mei 2011

Dat zou toneeltechnisch niet passen

De OZC (voluit: de Onafhankelijke Zangclub St. Clara) is druk bezig zich voor te bereiden voor het zangconcours dat elk jaar wordt gehouden in het Parochiehuis te Dirkswoud. Dit jaar zal het worden gehouden op zondag 15 mei, de dag waarop Friedrich Keller in 1943 stierf onder de nazi’s. Hij werd daarop zalig verklaard, meen ik, maar daarover gaat het hier niet.
Het OZC-koor is een vrouwenkoor met een dirigent: Joris Brugmans. Joris gaat vrindschappelijk om met zijn dames. Streng, resoluut, maar vrindschappelijk. Je moet bijvoorbeeld geen C zingen als er een D bedoeld is. Daar zegt Joris iets van.
Ook van de kleding eist hij strikte uniformiteit. Op het zangconcours moet bijvoorbeeld ieder lid van zijn koor dezelfde zwarte schoentjes dragen, hetzelfde rokje, dezelfde haarpin in het hoofdhaar, gestoken achter het rechteroor. Hij controleert dat ook, en geen van de leden zou het anders wensen.
Het jongste lid van OZC, Carla Nagelhout (28), over die controle: ‘Het was weer iets heel anders, moet ik u zeggen! Er deden al verhalen de ronde, natuurlijk, maar... Het begon toen hij aanbelde bij me thuis, op een zaterdagmiddag. Carla, zegt hij nadat hij een kopje koffie had gedronken, kom fysiek eens voor den dag, ik bedoel, kleed je eens helemaal uit. Dat ik kan zien wat voor vlees we in de kuip hebben. Dus ik kleed me uit. Hij zegt: het schaamhaar, daar zou ik wat aan doen. Hoe bedoelt u, vroeg ik. Hij zegt: trimmen totdat je een klein driehoekje over hebt. Hij haalt een schaar uit zijn rechterjaszak en zegt: anders doe ik het zelf wel, blijf eens staan. Doe de gordijnen dicht. En toen begon hij dus te knippen en te knippen en te scheren, want er moest ook een scheerapparaat aan te pas komen. Hij stak op een zeker moment een vinger in mijn kont, en zei: de zangkwaliteiten van een vrouw hangen van dit soort momenten af, Carla! Wat er verder gebeurde, vertel ik niet. Maar God, wat was het lekker! Hij zei nog wel: Carla, jij hebt één van de fijnste asses van het koor. Ik heb bij de volgende repetitie nog aan de dames gevraagd: doet hij dat altijd? Het heerlijke antwoord was: ja, meerdere malen!’
Op het programma van de OZC staan werken van Byrd, Tomkins en Fringe. Van die laatste ken ik geen zangwerken, maar het zal me benieuwen.

dinsdag 3 mei 2011

Hoeveel bonje er kan zijn

Op 1 mei wordt elk jaar in Dirkswoud de heilige en martelaar Evermarus van Rutten herdacht. Evermarus was een Fries, die rond het jaar 700 op pelgrimstocht in de buurt van het Belgische Rutten met zeven andere pelgrims werd vermoord door de bandiet Hacco van Herstappel en zijn struikrovende trawanten. Het waren ruwe tijden, er bestond nog geen overheid met een brandweer, politie, ziekenhuizen of een leger. Als je wou moorden, dan moordde je. Je hoefde alleen maar uit te kijken dat niemand het zag.
Op 1 mei wordt in Dirkswoud die goede, oude tijd herschapen. Jan Klaver speelt de laatste jaren Evermarus en gaat gekleed in een berevel en met een tak waaraan een zak gebonden is in zijn hand langs de deuren, waar hij aanbelt en zegt: ‘Ik ben de arme Evermarus, God lone u, heppu een kleinigheid over voor deze pelgrim? Een stukje fruit is al voldoende.’ Want in die tijd speelde geld nog geen rol. Ja, voor de adel en voor het grootindustrieel kapitaal, maar die gaven nooit iets. Die pikten alleen maar.
Behalve Jan Klaver is er nog één speler, de man die Hacco van Herstappel uitbeeldt. Het is elk jaar een ander, dus Jan weet niet waar hem iets overkomt. Al weet hij natuurlijk donders goed dat hij in elkaar geslagen gaat worden op de Noordervaart. Daar gebeurt het in elk geval elk jaar, want daar staan de mensen langs de weg te kijken, en Evermarus toetakelen op een rustig plaatsje, dat zou toneeltechnisch niet passen.
Zo ook dit jaar. Jan slaat de Noordervaart in en belt aan bij nummer 2. Er gebeurt niets, hij krijgt een aardbei. Hij belt aan op nummer 4 en er gebeurt helemaal niets, want er is niemand die open doet. Hij belt aan op nummer 6, aangemoedigd door enige honderden Dirkswoudenaren, en wie doet daar open? Kees Vink, en Kees zegt: ‘Zo. Hufter van Rutten? Knal! Jij komt de boel hier belazeren? Boink! Haha!’
Jan ligt nu op de grond voor Kees’ deur, onder het welgemeende applaus van het publiek, te krimpen van de pijn, en hij krijgt nog een schop van Kees toe in zijn lendenen. Kees pakt Jans zak en gooit die in de lucht. Daarmee is het spel afgelopen en men gaat naar de kroeg of men gaat verder met waar men mee bezig was. Dit was Andere tijden, over naar de onze.

maandag 2 mei 2011

Wie staat daar op zijn plaats?

Johan Minkema is 54 jaar oud en van die 54 jaar heeft hij 40 jaar lang De Dirkswoudenaer bezorgd, zonder een dag te missen, zonder ooit ‘ziek’ te zijn en steeds met een goed humeur, ondanks zijn lichamelijke beperkingen. ‘Een echte Dirkswoudenaar,’ oordeelde op Koninginnedag burgemeester De Nijs. ‘Het heeft de koningin dan ook behaagd jou, Johan, te benoemen tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. Johan, kom naar voren.’
Maar Johan bleef zitten.
‘Johan Minkema? Kom naar voren. Of wil je soms niet geridderd worden?’
Johan gaf geen antwoord.
Unbeknownst to de burgemeester (het is heerlijk om na al die jaren eindelijk deze prachtige Engelse uitdrukking te kunnen gebruiken) was doofheid een van de mankementen waarmee Johan door het leven ging. Op zijn achtste jaar was een operatie aan zijn hersenen misgegaan; sindsdien kon hij niet meer horen. ‘Er komen wel geluiden binnen,’ schreef hij eens op een kladje, ‘maar ik kan niet goed onderscheiden van wie of wat. Gelukkig kan ik goed spreken.’
Een dame fluisterde de burgemeester iets in het oor, waarop hij in een soort van gebarentaal Johan probeerde te bereiken. Toen ook dit vertoon van machteloosheid niets uithaalde, liep hij op Johan af, feliciteerde hem en speldde hem een lintje op de linker vestzak.
Daarop begon Johan zijn dankwoord uit te spreken. ‘Ik dank u wel (uiteraard is zijn spreken hier genormaliseerd; het klonk als ‘Iek dáánk oevel’). Het speldje is mooi. Ik spreek nu tot Beatrix. Beatrix! Het is voor het eerst dat een krantenbezorger een lintje krijgt. Dat is fijn, want een krantenbezorger hoort tot de onderste helft van de werkende mens. En u weet niet wat er ’s ochtends vroeg allemaal gebeurt. Hoeveel bonje er kan zijn. Neem de afgelopen week, toen de heer Van Kleunen, bezorger van een beginnend concurrerend blaadje, De Bode van Dirkswoud, mij achterna liep en steeds mijn krant (maai klant) uit de brievenbussen plukte en er zijn Bodetje voor in de plaats deed. Maar weest u gerust, ik heb de man een lel (lul) verkocht en toen was het gesodemieter snel over. Applaus!’

woensdag 27 april 2011

Het heeft allemaal weinig om de hakken

De Bode van Dirkswoud bestaat nu een eerste week, en zal nog vele jaren een grote concurrent zijn van De Dirkswoudenaer. Het wordt gratis huis-aan-huis verspreid (net als De Dirkswoudenaer) en het zal dus moeten draaien op de advertenties (de beste advertentie die ik deze week in De Bode zag staan, luidde: ‘Huiskens – Voor Al Uw Dakbedekkingen Aanbevolen’).
Baas van de hele onderneming, tegelijk ook hoofdredacteur, is de heer M. (‘de M van Max, want wij gaan tot het gaatje’) Pereboom, die over zijn blad zegt: ‘De Bode is niet zomaar een regionaal blaadje, zoals De Dirkswoudenaer. Wij kijken in alle hoeken en gaten naar het nieuws, mits het geen politiek nieuws is, want dat laten wij links liggen. Dat laten wij graag over aan de concurrentie, die geen stukje over een bouwvergunning kan schrijven zonder de naam Wilders te noemen. Wilders! Wilders! Wilders! Je zou warempel gaan denken dat ze het een aangename, betrouwbare man vinden. Voorts hebben wij een onafhankelijk columnist in dienst genomen, Henk Groot, die elke week linksonder op pagina één te vinden zal zijn.’
Hier is de eerste column van Henk Groot in De Bode. Titel: Huiskens.
‘Ik wou dat er eens iets groots gebeurde in Dirkswoud. Een koningin bijvoorbeeld die langskomt en die dan bedreigd wordt, niet door een Dirkswoudenaar natuurlijk, want die zijn daar te beschaafd voor, maar door een ellendeling uit een naburig dorp. Zodat alles moet worden afgezet, scherpschutters op de daken van de huizen enzovoorts.
Of er moet een asielzoekerscentrum in Dirkswoud gebouwd worden (dakbedekking: u weet wie!) en in dat gebouw komen 300 asielzoekers van over de hele wereld te zitten. Onder hen is een Soedanees met een duister verleden, blijkt later. Hij vermoordt verschillende mede-asielzoekers en na vijf moorden komt de politie kijken. Ze weten niet wat ze met de zaak aanmoeten, maar een journalist van De Bode van Dirkswoud gaat ook op onderzoek uit en vindt de moordlustige Soedanees.
Of er rijdt een vrachtwagen van onze grootste adverteerder (Huiskens Dakbedekkingen) de Noordervaart in, maar wie staat daar op zijn plaats? De fotograaf van De Bode van Dirkswoud, die er enkele mooie kiekjes van maakt. Voor uw plezier.
Maar zulke dingen gebeuren nooit in Dirkswoud.’

maandag 25 april 2011

We weten het al eeuwenlang

Meindert Meindertsma (59) is de nachttrompettist van de gemeente Dirkswoud, hij is ook ’s werelds enige kenner op het Vierde (d.i. het hoogste) Niveau van de oude Dirxwoudse Natuur Philosophie. Toen hij 10 jaar was, ging hij in de leer bij de enige nog levende leraar, Jaap Gras, die hem onderwees en alles vertelde.
Meindertsma: ‘Men zegt wel: het zou onderwezen moeten worden op onze universiteiten. Daar ben ik geen voorstander van, je moet het voelen, het is geen geneeskunde of taxonomie.’ En Meindertsma voelt het. U niet. Meindertsma kan bijvoorbeeld, aan de hand van de plaatsing van de stenen van de hunebedden rondom Dirkswoud, uitrekenen waar zich in die tijd de waterplaatsen bevonden. ‘En water was belangrijk, het ging mee het graf in, we noemen die cultuur nu nog de treurbekercultuur.’
Ik heb eens geïnformeerd bij zijn buren op de Noordervaart. Mevrouw Simons: ‘Meindert is best een lieve jongen, maar hij is lastig. Dat hij rondzingt dat hij een geleerde is, alla. Vroeger had je mensen die zeiden dat ze Napoleon heetten, dat kon ook eigenlijk geen kwaad. Maar als hij ’s avonds thuiskomt, dan kan hij soms zo’n ongelooflijke herrie maken dat de hele buurt op stelten staat. Er wonen hier ook gezinnen met nog jonge kinderen en die kinderen moeten slapen ’s nachts. En dan bellen wij de politie maar weer, en de politie arriveert, samen met de dokter, en dan is het weer een paar weken stil. Want ze nemen Meindert mee naar de Willibrordus Stichting in Heiloo, dat is een psychiatrische inrichting. En als hij weer terug thuis is, zegt hij bijvoorbeeld dat hij bij hunebed Di 33 en een waterbron is geweest en wat die twee met elkaar te maken hebben. Ja Meindert, zeg ik dan maar. Het heeft allemaal weinig om de hakken. Zo heb je tegenwoordig die schreeuwer van een Wilders in Den Haag. Ik zeg: laat hem maar lekker schreeuwen en gek doen. Niks van aantrekken. Die zatlap Brinkman, ook zo’n lekkertje, die schreeuwt even hard mee. Ik ben blij dat hij geen politieman is in Dirkswoud, want hij zou Meindert neergeschoten hebben.’

donderdag 21 april 2011

De menselijke kant van de zaak

Natuurgenezer Ivo Promp, die zich kort geleden in Dirkswoud vestigde aan de Oosterzij, is een man die zich door de nieuwste Europese richtlijnen (zie ook hier) niet zal laten ringeloren. Hij heeft achter zijn praktijk een grote kruidentuin (‘mijn tijmtuin’), waarin hij zijn patiënten ook laat rondwandelen, ‘want de geur alleen al van tijm kan een verbetering van de gezondheid bevorderen’.
Ivo genoot ook enige bekendheid als gebedsgenezer, maar is daarmee gestopt. ‘De ontkerkelijking in Nederland is te gruwelijk. De mensen bidden niet meer, dus genezen ze er ook niet meer door. Ik heb daarna nog ozontherapie gedaan en ben ook enige tijd als magnetiseur actief geweest, maar toen ontdekte ik de grote geheimen van tijm.’
‘Tijm is van alle kruiden op aarde wel het gezondste. Hartritmestoornis? Neem tijm. Vroege kaalheid? Neem tijm. Gewrichtspijnen of botkanker of meningitis? Neem tijm. Tijm, tijm, tijm. We weten het al eeuwenlang, tijm helpt. Zonder tijm balanceer je voortdurend op de afgrond.’
‘Ik ontvang de mensen in mijn praktijk, en ze zeggen altijd: ik heb hoofdpijn of ik heb maagpijn of ik heb zo’n last van mijn hart of ik stotter zo vreselijk. Dan overleg ik intensief een half uurtje met ze, soms duurt het nog veel langer, en na dat eerste consult weten ze: ik ben hoofdpijn of maagpijn of ik ben mijn meningitis. Het gaat om de hele mens, tenslotte. Ik ben een groot voorstander van het holisme.’
‘Voor sommige ziektebeelden is het gebruik van tijm niet nodig. Die ziektebeelden zoals griep of verkoudheid kun je er gewoon uitpoepen. Daar heb ik mijn darmspoelingen voor, die overigens ook goed helpen bij allerlei andere gistophopingen in je lichaam. Zo was er laatst een vrouw die flatulent was, dat was niet mooi meer. Aan het darmspoelen gezet, en ze ruikt nu weer als een gewoon mens.’
‘Maar verreweg de meeste tijd gaat toch in de tijm zitten. Tijm, het krachtigste én het meest natuurlijke antibioticum!’

dinsdag 19 april 2011

Leve het CDA!

Willem Blijenstein was al jaren niet meer actief als voorzitter van de Dirkswoudse Roergroep van het CDA. Roergroep = het plaatselijk bestuur. Waarom dat roergroep is gaan heten, dat weten wij niet meer. De Roergroep was ingedut. Sinds de laatste verkiezingen van juni vorig jaar is Willem zelfs niet meer gesignaleerd in het dorp. Maar nu is er een nieuwe voorzitter, die compleet democratisch is gekozen: Lies Voordewind, 45 jaar oud, huisvrouw (‘en mantelzorgster voor mijn zes kinderen!’).
Uit haar toespraak op het CDA-congres, dat gehouden is jongstleden vrijdag in zaal De Meern te Dirkswoud: ‘Lieve mensen! Als mantelzorgster weet ik wat er leeft binnen onze partij. Er bestaat landelijk grote onrust onder onze mensen. Want zo zie ik het toch nog steeds: het CDA is er voor de mensen! Een menselijke partij, dat moeten we weer worden. Als mantelzorgster besef ik: dat heeft er hier en daar wel aan ontbroken, de laatste jaren. Kijk bij sommige beslissingen die je neemt, ook eens puur naar de menselijke kant van de zaak. Een mensenpartij is het CDA, daar kan ik niet genoeg de nadruk op leggen! Lieve mensen, laten we die kant opgaan! Laten wij als Roergroep Dirkswoud het goede voorbeeld geven van een menselijke aanpak. Ik weet wel dat wij landelijk samenwerken met de PVV en dat is een kant die wij beslist niet moeten opgaan, juist vanwege het menselijke aspect. Maar het is des kiezers wil, en daar moeten wij toch ook rekening mee houden. Dus wij van de Roergroep Dirkswoud zeggen toch: Maxime, tof! Tof gedaan! Maar als mantelzorgster weet ik: je moet midden in de maatschappij staan. Niet rechts of links, maar in het warm-menselijke midden. En waar is die warmte, die huiselijke warmte gebleven in het CDA? Ik ontwaar niets dan kilte binnen onze toch geweldige partij. Als mantelzorgster begrijp ik dat u weer zwijmelt naar die puur menselijke warmte, die vroeger onze oude KVP omvaamde als een beschermingsgordel, als een stratosfeer van hartelijkheid. Die menselijkheid, die moeten we weer terug krijgen! Dat is de kern van mijn boodschap. Ik dank u.’

dinsdag 12 april 2011

We hebben de oplossing gevonden

Het CDA-gemeenteraadslid G. Weinaldum denkt, voor Dirkswoud althans, de oplossing gevonden te hebben: een absoluut rookverbod, ‘want er is niets slechter voor je gezondheid dan roken’. Weinaldum, die zelf toegeeft ‘ook wel eens een mentholsigaretje op te roken, maar alléén als ik alleen ben, in mijn achtertuin, en ik rook nooit over mijn longen’, is al 26 jaar voorzitter van de stichting Rookvrij genieten. Op een vraag hoe dat rookvrije genieten er nu precies uitziet, antwoordde hij eens: ‘Ballet bijvoorbeeld. Ik houd ontzettend van de balletwereld. Of sport en theater, dat gaat ook goed samen met niet-roken.’
Wat denkt de heer Weinaldum nu te kunnen doen aan dat vreselijke roken?
‘Kort gezegd: we maken van Dirkswoud een no smoking zone. Hoe doen wij dat? Ten eerste wordt de verkoop van tabaksproducten verboden. De C 1000: geen verkoop meer. Tabakshandel S. Groen: sluiten. Simon is een ervaren ondernemer, die vindt vanzelf wel een andere niche, bijvoorbeeld de verkoop van tijdschriften, snoep, kauwgom etc. Over de verkoop van lucifers en aanstekers zijn we het nog niet eens, maar die kan wel aan banden gelegd worden.’
En de verkoop van vloeitjes?
‘Daarover zijn we het ook nog niet eens, want je kunt met vloeitjes en een kam zulke leuke muzikale effecten bereiken, en het zou voor de jeugd toch een gemis zijn als vloeitjes er niet meer zouden zijn.’
Maar de mensen gaan een dorp verder, en dan kopen ze daar hun sigaretten.
‘Ja, maar dan rekenen ze buiten de waard. Wij zijn nu al bezig zogenaamde shag sniffers te trainen, honden van Dierenasiel De Kluif. Die honden komen, met begeleiding, te staan op alle toegangswegen in Dirkswoud. Je kunt Dirkswoud dus wel binnenkomen, maar niet met shag, sigaretten of pijptabak, want dan word je bekeurd door de hondenbegeleiders en de boete is niet misselijk: 500 euro per vaststaand feit. Verder zal er een intensief repressief beleid gevoerd worden door de politiemacht van Dirkswoud, die ook achter de voordeur mag komen kijken en snuiven.’
Dat ziet er goed uit, leve het CDA!