vrijdag 31 december 2010

Wij rekenen in eeuwen

Pier Stintsma: ‘Prins Hendrik was zeer geliefd in Dirkswoud, hij kwam hier vaak in de jaren twintig. Waarom? Om te jagen. Er kon geen gans of eend opvliegen of: ploefff! En daar lag de vogel. Nee, wij zijn altijd van de Oranjes geweest. Na de jacht ging hij altijd naar de Amperzat en daar ging het van: ‘Goed geschoten, prins!’ Dan zei Hendrik: ‘O ja? Doe mij dan nog maar een grote pils!’ Adel, niet? Van Mecklenburg-Schwerin. Want rijk is hij er niet van geworden, van dat trouwen met Wilhelmina. O nee! De Oranjes zijn later pas rijk geworden.
Het was geen gul persoon, Hendrik, maar het was wel een áárdig persoon. Vond tenminste mijn oma, die toen werkte in de bediening in de Amperzat. Oma Van der Stomp. Annie. God, wat een leuke verhalen ze vertelde over Hendrik!
Ja, hij heeft haar met een kind laten zitten: mijn vader. Toen heeft hij nog gezorgd voor een trouwkandidaat voor mijn oma, opa Stintsma, die ergens uit Friesland kwam, en toen heette mijn vader ook Stintsma.
Maar eigenlijk zijn wij dus van adellijken bloede, wij zijn Van Mecklenburg-Schwerins. Op zijn minst, want voor hetzelfde geld zou je kunnen zeggen dat wij van de Oranje-Nassaus zijn. Maar zover willen wij niet gaan, want wij Stintsmaatjes hebben het niet zo hoog in de bol.
Dus daar zat ik nu achteraan, mede geholpen door mijn lieve vrouw, die vindt dat er nu eindelijk eens recht gedaan moet worden. Corrie vindt dat de Van Mecklenburg-Schwerins er eindelijk eens voor moeten uitkomen, via de adelsbrieven, zodat ons huis aan de Zuidervaart ‘met de juiste tekenen bekleed kan worden’.  Ja, zegt Corrie, wij moeten ooit nog eens dat wapen van de Van Mecklenburg-Schwerins boven onze voordeur hebben staan.
Daar is ze fel in. Ikzelf ben er minder enthousiast voor, want ik vind: als die Hendrik rondneukte met wie dan ook, dan is dat toch prima? Maar dat moet ik niet zo zien, zegt Corrie. Mijn oma is geneukt door een adellijk persoon, dus dan zal die dat weten ook.
Ikzelf vind het eigenlijk hooguit een leuk idee dat ik afstam van die hoge Russische adel, en dat ik toch geen leukemie heb.’

donderdag 23 december 2010

Een belangrijk onderdeel

Hoe is de kerk toch zo rijk kunnen worden? Van vroeger kan ik het me nog een beetje voorstellen: de kapelaan of de bisschop ging naar een koning of baron toe, of naar andere rijkaard, en zei: ‘Laat je vastgoed na aan de kerk, dan zorgen wij voor je heiligheid.’ Zo gezegd, zo gedaan en dan kon er weer een Benedictijner klooster ergens worden neergezet. Maar hoe komt de Bank van Rome aan zoveel geld? Het is toch niet allemaal mafia-geld?
Met deze vragen ging ik naar pastoor Engelbertus van Dirkswoud, die eerst antwoordde: ‘Jáááh!’ Maar even later zei hij dat de collectes tijdens de H. Mis een belangrijk onderdeel vormden van de rijkdom van Rome. ‘Hoeveel procent er van die collectes naar Rome gaat, zou ik even moeten nazien, maar je kunt wel nagaan: als er maar 5% van alle collectegelden naar Rome gaat, dan kunnen ze daar elk jaar wel een Lateraans concilie houden.’
Dus u draagt ook 5% van de collectegelden af?
‘Ja.’
Terwijl u toch zo arm bent en u wilt een nieuwe kerk gaan bouwen.
‘Ja, maar zoals de Here het ongeveer heeft gezegd: de armen zijn Mij ook welgevallig. Natuurlijk zijn wij het happigst op de rijken dezer aarde, want ook de rijken zullen Hem welgevallig zijn. Maar van de rijken moeten wij het niet meer hebben, hè. Dus dan is het logisch dat je van de onderkant plukt. Van de collectes. Gelukkig heeft de kerk de afgelopen eeuwen goed belegd en keurig voor zijn centjes gezorgd.’
Die nieuwe houten kerk, komt die er nog?
‘Ik denk het wel. Ik ben nog in conclaaf met bisschop Punt, maar die zegt ook: een stenen kerk, dat is: steen, mortel, specie enzovoorts. Maar een houten kerk, dat is alleen hout met spijkers. Ik heb hem ook gewezen op de houten kathedraal van Paramaribo. Het heeft even wat onderhoudswerk gegeven, maar hij staat er weer prachtig bij. Zo zou het ook hier in Dirkswoud kunnen gaan. Je kiest een beetje goed hout uit, tropisch hardhout of zoiets, dat wel een eeuw meegaat...’
En de brandweer is het er ook mee eens?
‘Ja, maar wanneer lees je nou ooit dat er een kerk in vlammen is opgegaan? De laatste keer in Nederland was in 1940, volgens mij. Rotterdam. We zullen wel een brandverzekering moeten afsluiten, maar als die kerk eenmaal gebouwd en in gebruik is, dan stoppen we met betalen. Die verzekeringsmaatschappijen rekenen in jaargeld, winst, een goede balans enzovoorts. Dat is met de kerk helemaal anders. Wij rekenen in eeuwen.’

dinsdag 21 december 2010

Die hoor je bijna nooit

De PVV is geen partij, zoals u weet. Geen vereniging, geen leden. Dus een PVV afdeling Dirkswoud bestaat ook niet, maar toch zijn er wel enkele mensen die zich met het gedachtengoed der PVV in Dirkswoud bezighouden. Je hoort ze alleen niet. Ik kwam er pas achter dat dezulken bestonden na navraag in een aantal winkels. Daar zei men dat ik eens moest gaan praten met Joop Meier, rijwielhersteller aan de Westerweg. Ik naar de heer Meier.
- Wat moet je? Je hebt niet eens een fiets.
- Ik wilde u vragen over de PVV.
- Ah! De Partij van Venlo, zoals we hem voorlopig maar zullen noemen. Wat wou u weten?
- Of het nog wat wordt, in Dirkswoud.
- Jazeker wordt het wat, want we krijgen nu Hero in de Provinciale Staten van Noord-Holland en Hero is de man van de democratie, nietwaar? U heeft mij nooit horen beweren dat het niks blijft in Dirkswoud!
- Maar ik hoor u nooit.
- Dat komt, we zijn hier nog geen partij. Die moet nog opgericht worden. Maar als we er eenmaal zijn, zullen we streven naar een politiek evenwicht, met de PVV als meerderheidsfractie. Kijk, de PVV is de naaf aan de fiets der maatschappij. Het moet rollen, zeggen wij altijd.
- En hoe ziet u het CDA dan?
- Als de ouderwetse terugtraprem. Daar kan je de maatschappij niet meer mee besturen, want die maatschappij moet vooruit. Die moet in beweging blijven. Wij kijken naar links, wij kijken naar rechts, en dan steken wij over. Dat is ons motto.
- Het CDA is wel de grootste in Dirkswoud.
- Ja, maar wij kijken niet naar anderen. Wij kijken alleen naar onszelf, en dat heeft onze Geert ook steeds gezegd: kijk alleen naar jezelf. Dan kun je groter worden dan de rest. Maar met die democratie zit hij fout, dat geef ik toe en dat mag best eens gezegd worden. Zet de democratie in werking en er zullen honderden plaatselijke afdelingen ontstaan. Dat zal een accelleratie geven in de maatschappij, daar heeft Geert nog geen weet van. Duizend tulpen zullen bloeien. Van de fiets der maatschappij is de versnelling een belangrijk onderdeel!

maandag 20 december 2010

Wat een geruststelling

Leo (‘Zeg maar Leonardo’) Goossens heeft een persoon gearresteerd voor de drie moorden op Dirkswoudenaars. Ik weet niet wie, ik weet slechts dat ik het niet zelf ben. Wat een geruststelling! Leo zegt dat de moorden nu opgelost zijn. Ik zei hem: ‘Gefeliciteerd!’ Leo: ‘Jij ook gefeliciteerd, jongen!’ Hij zei dat hij me nooit ernstig verdacht had: het feit dat ik bij die drie moorden aanwezig was of bijna was geweest, pleitte hooguit voor mijn journalistieke dadendrang, zoals hij het noemde. Hij stelde voor, een kopje koffie te nemen in Amperzat. ‘Om de zaak af te blazen.’
‘Wie het was, die we gearresteerd hebben, dat kan ik je niet zeggen,’ zei Leo later, ‘maar ik kan je wel zeggen dat wij hier niet volgens een tunnelvisie hebben gewerkt. Hadden we dat gedaan, dan had ik jou onmiddellijk gearresteerd.’
‘Dank je wel, Leo. Dat ik er bij was, of tenminste bijna bij was, drie keer, dat komt doordat ik elke dag in Dirkswoud ben. Dat maakt het statistisch moeilijk om ergens niet bij te zijn.’
‘Nu wat anders. De muziek. Ik houd bijvoorbeeld wel van de Italianen. Corelli, Vivaldi, noem maar op. Daar houd jij niet van?’
‘Nee, niet erg. Het is mij niet droevig genoeg. Er zit teveel optimisme in. Neem die Lente en die Zomer bijvoorbeeld, dat is me allemaal veel te vrolijk. Goede muziek is in mineur geschreven. Op droeve toon gebracht. Het mooiste dat de mens heeft voortgebracht is een ding zoals dit. Ik houd het meeste van de componisten van zeg 1400-1600. Dus Dufay, Ockeghem, Byrd, Tallis, Tomkins.’
‘Die hoor je bijna nooit.’
‘Nee, als ze op de radio aan oude muziek doen, beginnen ze meestal bij Bach of Buxtehude. Dat is ook niet slecht natuurlijk, want Bach mag ik graag horen.’
‘En Mozart?’
‘Ik zal je een geheim vertellen, Leo. Ik kan Mozart eigenlijk niet uitstaan. Teveel gewriemel. Ik weet wel dat je dan een schavuit bent, en je moet het ook niet verder vertellen, maar Mozart? Nee. En ik heb die film Amadeus nooit gezien!’
‘Houd je nog van modernere muziek?’
‘Je bedoelt popmuziek en zo?’
‘Bijvoorbeeld.’
‘Nou nee. Ja, je hoort soms wel een aardige melodie. Maar nee, het houdt niet over.’

maandag 6 december 2010

Daar had ze zelf om gevraagd

Amanda Grewel, inwoonster van Dirkswoud en werkzaam bij de Coöperatieve Melkfabriek Dirkswoud (Comedi), leefde van 1953 tot 2001. Op de 16de januari van dat jaar overleed ze, aan ik weet niet meer welke plotselinge ziekte. Amanda was een apart geval: een mooie vrouw die enorm hield van de Kindertotenlieder van Mahler. Mahler was zelf ook nogal gesteld op de lyriek van die liedteksten van Friedrich Rückert. Ik vind het verschrikkelijke teksten en ik vind ook die muziek niet om aan te horen en ik heb nog nooit iemand horen of zien uitleggen hoe het komt dat een toch tamelijk begaafd iemand als Mahler – ik houd helemaal niet van zijn muziek, maar dat kan aan mij liggen – dat een man als Mahler er zo mee is ingestonken.
Toch ben ik, in de wilde jaren negentig, verliefd geweest op Amanda, en dat betekende de ganse dag: de Kindertotenlieder. Ze had ze in verschillende uitvoeringen, ze had er ook boeken en artikelen over, ze wist ook alles van die Friedrich Rückert (‘Hij is zelf twee kinderen kwijtgeraakt, en daar schreef hij dus eigenlijk over, snap je wel?’).
Ze draaide haar Kindertotenlieder op een grammofoon. Kinderen, dat betekent: die muziek stond op vinyl platen. Daar moest een naald op enzovoorts, en dan kwam er geluid uit. In de jaren negentig was het hier en daar nog in de mode om te zeggen: die CD’s, dat kan toch niet op tegen de ouderwetse platen. Ikzelf was allang overgegaan op CD’s. Amanda vroeg me: ‘Van welke muziek hou jij nou het meest? Hoempapamuziek soms?’
Ik vertellen: Bach, Byrd, Zelenka, Tomkins, Agricola, Dufay, Tallis. ‘Dus van de ouwe troep, daar hou ik nou het meest van. De ouwe troep tot zeg maar Mozart.’ ‘Dus jij houdt van barokmuziek. Hou je ook van Vivaldi?’ ‘Nee, van Vivaldi hou ik helemaal niet, dat vind ik simpel gepingel. Ik zal volgende keer een stelletje CD’s meenemen en een CD-speler.’
Zo gezegd, zo gedaan. Hoe het gekomen is, weet ik niet meer uit mijn geheugen te peuren, maar op een gegeven moment was haar grammofoon onklaar. Geen Kindertotenlieder meer, wat een geruststelling. Ze heeft later nog wel een andere platenspeler aangeschaft, maar toen was onze liefde al over.

dinsdag 30 november 2010

Nood breekt wetten

Het wil wel eens voorkomen dat ik iemand te hulp kom. Te hulp spring. Bijsta, hoe zeg je het. Vanochtend gebeurde het volgende, in het besneeuwde Dirkswoud. Ik sta voor de deur van de slager te praten met de oude mevrouw Van der Werf, die nog zeer pienter en kwiek ter been is. Ze is al over de tachtig, woont al die jaren al in Dirkswoud en is nog nooit met vakantie geweest. Sterker: ze is nog nooit verder geweest dan Alkmaar, Schagen of Hoorn. ‘Amsterdam, dat zie ik altijd op de televisie, en ik zou best eens op de Herengracht willen wandelen, maar ze pakken je tasje zo van je af.’ Het meest praat ze over Wenen, dat lijkt haar wel een rustige stad, waar een oud mens zich nog wel kan voelen bij een Kaffeeschnützel, zoals mevrouw Van der Werf het uitspreekt.
We staan daar dus te praten, komt er een hond op haar af. Geen kleintje, maar een Newfoundlander. Ze zegt: ‘O, ben jij daar weer, lieverd! Wat is het mooi wit overal, vind je ook niet?’ De lieverd springt op haar af, en mevrouw Van der Werf valt achterover. De hond likt haar nog even en gaat dan weer zijns weegs.
Mevrouw Van der Werf kon niet meer opstaan, ze had enorme pijn in haar rechterheup. Ik ben een man van eigen middelen, dus ik til haar op, de slagerij in en zet haar op een stoeltje. Ik race naar mijn comfortabele, witte Citroën Berline. Die parkeer ik voor de deur en ik til mevrouw Van der Werf erin. ‘Welk ziekenhuis moeten we naartoe?’ vraag ik. ‘Alkmaar,’ kreunt ze.
Ik rijd naar het Medisch Centrum Alkmaar, waar snel blijkt dat ze haar heup gebroken heeft. Ze moet wel een week in het ziekenhuis blijven. Maar ze heeft niets bij zich. ‘Heeft u een sleutel van uw huis bij u?’ vraag ik. ‘Ja, in mijn tasje.’ ‘Want nood breekt wetten: dan rijd ik even op en neer naar uw huis, en dan haal ik kleren enzovoorts op.’
Zo gezegd en gedaan, ik rijd heen en weer, en haal van alles op: kleren, nachtgoed, tandenborstel, bewijs van inschrijving bij Univé enzovoorts. Ik kom terug in het ziekenhuis, ligt ze niet meer in kamer 405. Ik vragen: waar ligt ze dan? Het bleek kamer 407 te zijn.
Daar had ze zelf om gevraagd. ‘Lig ik daar in die andere kamer, wordt er een Georgische jongeman binnengebracht, en die jongeman begint me steeds te vragen: ‘Play chess, madame?’ Ik zeg: ‘Ik heb een gebroken heup, ik schaak vandaag niet.’ Die jongeman blijft maar doorzeuren. Totdat ik tegen een verpleegster zeg: ik moet naar een andere kamer, want hier heb ik allergische reacties. En ze brengen me hierheen. Ja, doe die kleren maar in die kast. Eens kijken of hier mensen zijn die iets over Wenen willen weten.’

dinsdag 23 november 2010

Ik zoek het uit

Mevrouw I. de Groot, kerkeraadslid en gehuwd met K. de Groot (van Bouwbedrijf K. de Groot) heeft zojuist de offerte ingediend bij pastoor Engelbertus de Zeeuw voor de bouw van een nieuwe St. Clarakerk. Het totaalbedrag schommelde tussen, nee, laat ik dat maar voor me houden in deze tijden van depressie.
Ook de pastoor was ervan geschrokken: ‘We gaan toch geen St. Bavokerk te Haarlem bouwen?’
Nee, zei mevrouw I. de Groot, maar de materiaalkosten tegenwoordig, hè. Het bedrag was ook inclusief de sloopkosten van de oude kerk. Plus de transportkosten, o zo duur tegenwoordig!
Ik zal het nog eens nakijken, zei de pastoor.
‘Nood breekt wetten,’ zei hij tot zichzelf, terwijl hij een glaasje rode port inschonk en ging zitten in de pastorie. ‘Alles zal iets simpeler van opzet moeten worden, want zo is het blijkbaar onbetaalbaar. Eens zien. Van die twee torens laat ik er één vervallen. Dat zal vast schelen. Dat koepelgewelf, dat zo mooi een verkleinde versie van de St. Paul’s Cathedral zou worden, vervalt ook. Dat is blijkbaar te moeilijk voor de metselaars van de 21ste eeuw. Een duidelijke aanwijzing dat de evolutietheorie niet deugt, want als die wel deugde, zou een metselaar er zijn hand niet meer voor omdraaien. Van de drie altaren laat ik het meest linkse ook vervallen, en dan zet ik tegen die eerste pilaar aan de linkerkant de preekstoel. Dat scheelt ook alweer. De ruimte voor de biechtstoel kan ook wel ingekrompen worden. Juist. En ik haal de banken uit de oude kerk, dus ik bestel geen nieuwe, dat scheelt ook alweer. Ik heb wel veel klachten over die banken gehoord, maar: men komt niet voor zijn plezier naar een H. Mis, zo zie ik dat. Eens even zien. Het doopvont, dat kan ook wel wat minder. Maar ik blijf zitten met die sloopkosten van de oude kerk...’
De volgende ochtend ging hij naar mevrouw I. de Groot en legde haar zijn plannen voor: ‘Mevrouw, laat u dit nog eens narekenen. De kerk wordt geheel van hout vervaardigd, volgens deze tekening. Ja, dat kan wel, want in Paramaribo kon het ook, en in Paramaribo regent het veel meer dan hier. En die sloopkosten kunt u weglaten, want slopen doe ik de oude kerk zelf wel, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.’
Het schijnt dat hij een programma Demolition Mob of iets dergelijks had gezien op Discovery of National Geographic.

zondag 21 november 2010

Hij was niet geïnteresseerd in het verhaal

Bij politieman Leo (‘Je mag ook Leonardo zeggen’) Goossens is op zijn huisadres een brief aangekomen, die handelt over de dood van Magda van Dieren. Leo heeft hem me laten lezen. De inhoud:

‘Beste pliessie,
Ik heb het gezien van Magdaatje. Ze is het water ingetrokken door twee jongens die voorbij kwamen varen en toen heeft één van die twee jongens haar onder water gehouden.’

Uiteraard was de brief anoniem, en niet ondertekend.
Zo’n vier maanden na de moord was er al het een en ander bekend geworden: het NFI had geconstateerd dat Magda al dood was voordat ze in het water terecht kwam. De dood was waarschijnlijk door een stomp voorwerp veroorzaakt.
‘Dat maakt het briefje des te interessanter,’ zei ik. ‘U moet nagaan wie in haar buurt haar Magdaatje noemde. En welke van de buren of overburen er bijvoorbeeld een hekel hadden aan haar spel op de viola da gamba. Want ik vind het bijvoorbeeld mooie muziek, maar ik kan me ook voorstellen dat die muziek je op een gegeven moment gaat tegenstaan en dat je een moker pakt en...’
‘Of een werpkei,’ zei Leo bedachtzaam.
‘Of een werpkei, inderdaad! Waarom een werpkei?’
‘Daar is er één van gevonden in het water, op de plaats delict.’
‘Is het verdomd?’
‘Ja. Eentje van tien kilo. Waar was jij afgelopen vrijdagnacht?’
‘Even denken... Ik was gewoon thuis. Ik sliep.’
‘Ik vraag het omdat die brief afgelopen vrijdagnacht is afgeleverd, en omdat jij bent gesignaleerd door diverse getuigen.’
‘Dat kan helemaal niet! Ik ben hier vrijdag helemaal niet geweest!’
‘Rustig maar. Ik zoek het uit.’

maandag 15 november 2010

‘Wat is nu jouw probleem?’

Ik zat zoals gewoonlijk in mijn eentje aan een tafeltje in café Amperzat, waar men tot mijn ergernis een soort muziek draaide waaraan ik een hekel heb: All Time Greatest Hits. Een verzameling van Melanie, Doors, Beatles, Focus, the Cats, Cream, Jimi Hendrix met Hey Joe en Lovin’ Spoonful. Ik zou bijna opstaan en schreeuwen: ‘Die muziek ken ik al!!’
Ik zat aan een jenevertje en ik dacht na over De geruchten, een boek van Hugo Claus van een jaar of vijftien geleden, dat ik net uit had. Het was na Het verdriet van België het tweede goede boek van Claus, volgens mij, want in die vroegere boeken zoals De metsiers of Omtrent Deedee zag ik nooit iets.
Het aardige van De geruchten was dat het een roman was die was opgebouwd uit allemaal korte verhaaltjes of hoofdstukjes van geringe lengte, een pagina of vier vijf. Een ideale constructie, vind ik. Hij had, bij wijze van spreken, een hoofdstuk Jan, waarin de belevenissen of de gedachten van Jan aan bod kwamen. Daarna een hoofdstukje Kees, waarin Kees aan de beurt kwam. Et cetera. Ideaal. Het lijkt een beetje op de constructie van Gapende hoogten van Aleksandr Zinovjev, een van de beste boeken van de 20ste eeuw.
Ik zat eraan te denken of ikzelf ook niet zo’n boek zou kunnen schrijven: 200 pagina’s, verdeeld over 50 hoofdstukjes, bijvoorbeeld. Juist toen ik bezig was een titel te bedenken (Het ontstaan van Dirkswoud), kwam er een meneer aan mijn tafeltje zitten. Hij had in zijn beide handen een glaasje, en offreerde mij een glaasje jenever.
‘U neemt niet deel aan de algemene feestvreugde, zie ik,’ zei hij.
‘Nee. In mijn ideale kroeg wordt andere muziek gedraaid.’
‘Wat voor muziek?’
‘Muziek die is gemaakt tussen zeg 1400 en 1600, in Vlaanderen, Frankrijk en Engeland.’
‘U bedoelt muziek van Byrd, Tomkins, Dufay?’
‘Bijvoorbeeld. Maar daar is natuurlijk maar een zeer gering publiek voor. Dus ik begrijp het ook wel.’
‘Ik zal mij eens voorstellen: Hans Duiveschot. Ik ben psychiater in Dirkswoud. Tenminste, daar woon ik.’
‘Aangenaam. Mijn naam is Ben Hoogeboom. Ik woon hier niet, maar ik kom hier vaak.’
‘Ik had u al vaker in ons dorp gezien, ja. Ik zie u lopen, het hoofd gebogen, schouders omlaag, en ik zie dan een mens met moeilijkheden. Zeg me eens, meneer Hoogeboom: wat is nu uw probleem?’
Daarop begon ik over De geruchten te vertellen. We hebben nog een jenevertje gedronken, maar hij was niet geïnteresseerd in het verhaal. Psychiaters in de literatuur: het is niks.

zaterdag 13 november 2010

Hoe durf je het op te schrijven!

Ik wil u er op wijzen, dames en heren lezers, dat mijn ontknaping pas plaats vond in 1983, dus niet eerder, bijvoorbeeld in de jaren zestig, toen alles mocht. Pas daarna, ik was dertig. God zegene Miranda.
‘Van der Ploeg,’ zei ze me. Geen naam waarvan je opgewonden wordt. ‘Ik werk voor notaris Van Dam.’ Ook niet iets om je toe aangetrokken te voelen. We liepen door Dirkswoud, met z’n tweetjes, en we keuvelden wat. Het weer was inderdaad heel aardig voor de tijd van het jaar, en Miranda had nog geen molshopen gezien, nee!, die heb ik ook nog niet gezien, dit jaar! Laat ons daar in elk geval van verlost blijven! Molshopen, brr!
We beëindigden onze wandeling voor haar woonadres, Zuidervaart 169. ‘Een glaasje rode port?’ vroeg Miranda. ‘Dát gaat er wel in!’ antwoordde ik. ‘Al is het wel gewaagd.’ Ik kneep haar bemoedigend in de kont.
Ik wist, technisch gesproken, waar het op uit zou lopen: ik zou Miranda neuken, dat wil zeggen, ik zou ingaan in haar kut, met mijn pik. En dan was het een kwestie van volhouden, volgens mij, totdat de vrouw klaarkwam. Dan kwam je zelf ook klaar, en eenvoudiger kon ik het me niet voorstellen. Ik liep rond in haar huis, schreeuwende: ‘Je bent de eerste!’, terwijl Miranda toastjes met zalm en camembert klaarmaakte, in de keuken.
‘Dit is gewoon héérlijk!’ zei Miranda, toen ze in de kamer terugkwam, met een blad vol toastjes. Ik kreeg nog een tweede glaasje port. Miranda nam een toastje en vroeg me: ‘Wat is nu jouw probleem?’
‘Om kort te gaan, Miranda. Ik ben nog nooit tot een vrouw ingegaan,’ zei ik. ‘Je hebt nog nooit geneukt?’ vroeg ze. ‘Dat zijn wel de basale feiten, ja.’ ‘Godskristenezielen!’
Hoe durf je het op te schrijven, inderdaad. Miranda’s kutje was uiterst licht behaard (‘Dat scheer ik elke maand  bij’) en  ze zette me aan tot grote daden. Laat ons het daarop houden, beste lezers, lieve lezeressen.
Zo verloopt soms de seksuele ontwikkeling van een vreemdeling.

maandag 8 november 2010

Dat werd niet geaccepteerd

Ik weet nog hoe ik in het begin van de jaren negentig af en toe verhalen schreef voor De Dirkswoudenaer. Op een keer stelde ik voor, een interview te houden met een plaatselijke kunstenaar, Tilleman Bronkhorst, een al wat oudere schilder-beeldhouwer-keramist-drinkebroer. Hij woonde aan de Westerweg 6, en hield atelier in een zomerhuisje achter zijn woning.
Ik kwam aan in het begin van de middag en we namen plaats in zijn atelier. Ik stelde vragen zoals ‘Hoe lang doet u nu over zo’n schilderij?’ Tilleman’s antwoorden noteerde ik in een soort persoonlijk stenografisch schrift in een schrijfblok, een schrift dat in de loop van de middag steeds vager en hulpelozer werd, want wij dronken die middag en avond flink wat port.
Tilleman zat in zijn bibberperiode, zoals hij het noemde: ‘Picasso had zijn blauwe of roze periode, ik bibber.’ Waarna hij me een aantal schilderijen liet zien die geschilderd leken te zijn door een zeer oude man met de ziekte van Parkinson. ‘Mooi werk,’ loog ik, en ik leegde mijn glaasje, dat onmiddellijk werd bijgevuld.
Nadat hij me nog wat vroeger werk had laten zien (abstracte dingen met strakke lijnen), zei hij: ‘Ik moet even weg. Ik ben over een kwartiertje wel weer terug.’
Na een kwartiertje was hij inderdaad weer terug. Hij zei: Ja, jongen, ik ben nu eenmaal oversekst. Ik moest even met de lul spelen.’
Ik was in die tijd een aanhanger van het Amerikaanse New Journalism, dus ik zette deze episode ook gewoon in de tekst. Tilleman vond het prachtig, en zo ging ik ermee naar de burelen van De Dirkswoudenaer.
Groot was mijn verbazing toen ik een week later hoorde dat ze het interview niet zouden plaatsen.
‘Waarom niet?’ vroeg ik.
‘Omdat er bepaalde passages in staan, die wij niet voor onze rekening kunnen nemen.’
‘Welke passages dan?’
‘De ... seksuele passages.’
‘Tja. Het is toch allemaal zo gebeurd?’
‘Dat kan wel zijn, maar wij plaatsen het niet. Een man masturbeert, en jij kijkt toe. Hoe durf je het op te schrijven!’

woensdag 3 november 2010

Een zeldzaam diertje

‘Spreek me niet tegen,’ begon de oude heer Waterman. Ik was bij hem thuis, aan de Zuidervaart 308. De heer Waterman was dan wel geen erkend bioloog, maar hij had verschillende nieuwe diersoorten ontdekt en had in de taxonomie het Latijnse achtervoegsel dirxwoudiana ingevoerd. Bekend zijn zijn boekjes De Congorivier met Bart Waterman en Het Amazone regenwoud met Bart Waterman
‘Spreek me niet tegen, jongeman. Ik ben geboren hier in Dirkswoud in 1928. In 1947 moest ik mijn dienstplicht vervullen in Indonesië, maar daar had ik geen zin in. Ik vertrok naar het donkere Afrika, waar zoals je weet de negers wonen, en daar wonen ze nog steeds. Primitief, maar dat is met dat tropische klimaat niet zo’n bezwaar. Spreek me niet tegen! Ik begon al snel een Handels- en Transportmaatschappij Waterman rond de Congorivier, want dat kun je wel overlaten aan de Nederlanders. Het schrikbarende gebrek daar aan maatschappijen! Dat zullen de negers toch echt eens moeten leren, want dat is de enige manier om vooruit te stomen. Enfin, op een gegeven moment komt er een neger aanzetten met een levende aap. Ik zie meteen: dat is een apart type aap, dat is geen chimpanzee. Dus die heb ik pan dirxwoudiana genoemd. Hij wordt nu pan paniscus of in de volksmond bonobo genoemd, maar voor mij is het nog steeds een dirxwoudiana. Ik heb die neger een paar frankskes en een bord rijst gegeven, en ik heb die aap verkocht aan een dierentuin in Berlijn of Stuttgart.’
‘Waar handelde u nog meer in?’
‘Spreek me niet tegen. Later ging ik naar het Amazonegebied, waar ik nog diverse soorten giftige kikkers heb ontdekt en ook de naam dirxwoudiana heb gegeven, maar dat werd niet geaccepteerd door de heren taxonomen. Dat is wél gelukt met een keverachtig insect dat ik daar aantrof, de coleoptera unicornia dirxwoudiana, die zat daar gewoon ondersteboven op een boomstam. Een insect met een héél klein mondje en een lange nek, en een achterwerk dat precies leek op een voorkant. Dat moet wel zijn geweest om de predatoren in verwarring te brengen.’

maandag 1 november 2010

Dat moet wel gebeuren

Hij zegt bijvoorbeeld: ‘Ik ben benieuwd hoe den pastoor daar gaat op reageren!’ Hij zegt ook ‘Zeker en vast!’ bij het aantreffen van een stellige waarschijnlijkheid. Maar in dit verhaal gebruiken we slechts het A.B.N., het spijt me, beste Marc Vande Fonteyne.
Marc kwam in 1984 als Vlaams jongeman in Dirkswoud terecht. Hij ging werken bij De Glazenier (een Dirkswouds bedrijfje dat voor kerken in Noord-Holland glas-in-lood-ramen maakte) en toen dat werd opgeheven, wegens gebrek aan kerken, bij De Amberiaan, een bedrijfje dat bijvoorbeeld glas vervaardigt (voor aquaria) waarop de algen al zijn aangebracht.
Het bedrijfje, aan de Zuidervaart 256, van de heer en mevrouw De Goede, is gespecialiseerd in het maken van bepaalde glazen sieraden. Die sieraden maakt Marc.
We komen hem tegen op één van zijn veldtochten bij de sloten en meertjes rondom Dirkswoud. ‘Amai!’ zegt hij schrikachtig, als ik uit het niets verschijnend in zijn buurt kom.
Ik vraag hem wat hij daar aan het doen is met zijn vangnetje.
‘Ik hoop een herfstig exemplaar van de blauwe glazenmaker te vangen, m’neer.’
‘De libel?’
‘Den libel, ja.’
‘Maar het is al november! Voor de libel moet je toch uiterlijk in augustus aan de waterkant staan?’
‘Ja, maar ik hoop een herfstig exemplaar aan te treffen. Een zeldzaam diertje.’
‘Maar waarvoor dan?’
‘Om er een kunststuk van te maken, m’neer. Ik zet de libel op, dat is te zeggen, eerst dood ik hem natuurlijk. Dat moet wel geschieden, want wij zijn geen dierenbeulen. Vervolgens zet ik het dode diertje op en plaats ik het in een glazen omgeving. Daar zet ik een ringetje op, en daar doe ik een kettinkje aan, en zo hebben we een broche of een halsketting.’
‘Het lijkt me vrij arbeidsintensief, dat werk. Dat glas dat om die libel komt te zitten, is dat een kooitje?’
‘Nee, dat is een precies geblazen stukje glas, dat dus strak om de libel komt te zitten.’
‘Dan heb je gelijk dat je af en toe Amai zegt!’

woensdag 27 oktober 2010

U discrimineert!

‘U discrimineert in uw stukjes, meneer Hoogeboom!’ werd mij laatst toegevoegd. ‘Want waarom noemt u nooit een Turkse of Marokkaanse of Surinaamse naam? Die zullen toch ook vast wel in Dirkswoud wonen? Of niet?’ Zoals altijd wanneer het onzin betreft, blijkt de klacht niet te komen van een Turk, Surinamer of Marokkaan, maar van een godvergeten landgenoot.
Maar hoe onzinnig de klacht ook is, ik zal nu beschrijven wat er met de van oorsprong Ghanese heer Kwebena Boateng, wonende op de Zuidervaart 87, is gebeurd. Ik zou dat pas doen over tien of vijftien stukjes, over een maand dus ongeveer, maar laat ik de klacht meteen maar ontzenuwen.
De heer Boateng was onder meer bloedprikker voor de trombosedienst te Dirkswoud. Dat werk deed hij in een bijzaaltje van het Parochiehuis, elke ochtend van 8 tot 10 uur. Daarnaast werkte hij voor de oncologische wijkverpleegkunde, ook te Dirkswoud.
Hij zegt: ‘Die meneer Wilders is misschien een beetje griezelig ghi ghi, maar gewaarlijk is hij niet. Hij moet woor die 12.000 extra mensen in de ouderenzorg gaan zorgen, en die extra politieagenten. Dat lukt hem nooit, dus dan is zijn carrière in de Tweede Kamer woorbij. Winaal!’
In verband met de drie moorden te Dirkswoud (zie hierhier en hier) is hij op het politiebureau geweest, bij mijn goede vriend Leo (‘Leonardo’) Goossens, die hem heeft ondervraagd. Dat heeft mijn goede vriend Leo misschien niet zo handig aangepakt, want hij had gezegd: we hebben een verdachte! Zo kwam het in De Dirkswoudenaer te staan, tenminste. De mensen van De Dirkswoudenaer hebben het eens nagezocht, en de heer Boateng was in alle drie de gevallen niet aanwezig bij die doodsongevallen, dus hij kon eenvoudig de moordenaar niet zijn.
Het is goed dat we een vrije pers hebben in Dirkswoud, zeker, maar nu moet de heer Boateng ook helemaal gezuiverd worden van alle blaam, en weer aangenomen worden door de trombosedienst en door de oncologische wijkverpleegkundige dienst. Dat is nog niet gebeurd. Dat moet wel gebeuren.

zaterdag 23 oktober 2010

Dat heeft iemand willen verhinderen

De herfst heeft ook in Dirkswoud zijn intrede gedaan. De bomen verliezen hun bladeren, het waait, het regent, en de Dirkswoudenaren worden allemaal sjagrijnig. Als je vraagt: ‘En mevrouwtje, hoe gaat het nu?’ dan krijg je als antwoord: ‘Slecht!’
Ik ken slechts één Dirkswoudenaar voor wie de seizoenen niet schijnen te tellen: Gerard Wagenaar, 51 jaar oud, kerngezond, wonende op de Oosterzij 103.
‘Kom binnen, kerel!,’ zei hij. Ik word altijd een beetje zenuwachtig als ik zoveel levenslust ontmoet. Hij gaf me meteen een handje pompoenpitten. ‘Die moet je eens opeten, jongen! Goed voor je prostaat. Ik eet ze al twintig jaar lang en ik pis het wc-blok nog steeds zowat van de vloer af!’
Ik zei dat ikzelf altijd zittend piste, als een dame, omdat dat minder spetters gaf en dus schoner was. Daarvan wou Gerard niet weten: ‘Als ik staand kon kakken, deed ik dat ook staand.’
Gerard is in het dagelijkse leven reclameschrijver voor reclamebureau DOP (Dirkswoud On Publicity), dat laatst nog bijna een Gouden Loekie kreeg voor een advertentie, bestaande uit een foto van het tamelijk dikke achterwerk van een dame, met daarbij de tekst: ‘Reuzel helpt ook!’
‘Dat was om het dikzijn uit de obesitas-sfeer te halen. Het was een serie met volle melk helpt ook, Franse kaasjes helpen ook, reuzel helpt ook, slagroom helpt ook, enzovoorts,’ aldus Gerard. ‘En wie houdt er nu niet van een dikke kont? Ikke wel, hoor!’
We liepen zijn achtertuin in, waar hij zijn eigen pompoenen teelde. ‘Het is alleen jammer dat die advertenties maar zo kort te zien zijn geweest. Er kwam iemand met een klacht bij de Reclame Code Commissie. Die zei: ik zie alleen maar blanke konten, waarom geen negerinnekont? U discrimineert!’
‘En daar was die Commissie het mee eens?
‘Ja. Dat zijn van die dingen waar ze altijd op letten, helaas.’

donderdag 21 oktober 2010

Zo leerden we dat op school

Ik reed vanochtend weer eens over de Noordhollandse lanen en dreven, groetend en wuivend, in mijn comfortabele, witte Citroën Berline, totdat ik aankwam in het landelijke Dirkswoud. Ik parkeerde mijn automobiel, en daar was mijn goede vriend Leo (‘Je mag ook Leonardo zeggen’) Goossens, de Dirkswoudse politieagent.
‘Wat, heer Hoogeboom, een problemen!’ zei hij.
‘Vertelt u maar. Dat lucht op.’
‘U kent het zaadveredelingsbedrijf van de Westertjes?’
Dat kende ik inderdaad: een prachtig bedrijf aan de Oosterzij. Het behoorde toe aan de broers Bernhard en Clovis Wester, die hun voornamen hadden gekregen van hun vader Hendrik, wiens bedrijf later werd overgenomen door zijn twee zoons.
‘Welnu! Hun hele voorraad bloemkoolplanten is vorige week gestolen. En wie moet dat weer oplossen? Ik. Deze meneer, ja.’
‘Dat is niet zo mooi. Ze wilden net internationaal gaan met hun bloemkool, had ik gehoord. Heeft u al aanwijzingen?’
‘Weinig. De broers zaten op die avond in Amperzat op de biljartclub, hun vrouwen waren ook niet thuis. De buren hebben om een uur of tien wel een vrachtwagen horen komen en ze hoorden ook wel dat er iets ingeladen werd, maar die buren dachten dat dat gewoon de broers Wester zelf waren, die aan het overwerken waren.’
‘Maar Clovis en Bernhard zaten in het café.’
‘Ja. Ze kunnen het dus niet zelf gedaan hebben.’
‘Wie heeft er een vrachtwagen in Dirkswoud?’
‘Ik denk dat er drie vrachtwagens zijn in Dirkswoud. Buiten de vrachtwagen van de Westertjes zelf dan. Die drie vrachtwagens rijden ’s nachts en ’s ochtends vroeg voor de C-1000 supermarkten.’
‘Die kunnen we dus uitschakelen. U moet weten dat de zaden voor die bloemkoolplanten genetisch gemodificeerd waren, waardoor ze ook op leemachtige gronden goed groeien. Dat was waarom ze ermee de internationale markt op zouden gaan. Dat heeft iemand willen verhinderen. Eens denken... Er zijn in Noord-Holland ongeveer 35 zaadveredelingsbedrijven, collega’s van de Westertjes. Daar moet de schuldige tussen zitten, lijkt mij. U zou Clovis en Bernhard eens moeten ondervragen. Vragen wat zij zoal verteld hebben over hun bloemkoolplanten aan de collega’s. Ook moeten die geweten hebben dat er op die avond niemand thuis zou zijn. Dus: wie hebben zij verteld dat ze op die biljartclub zaten. Waar zaten hun vrouwen?’
‘Op de zangvereniging in het Parochiehuis.’
‘Die drie dingen, de bloemkoolplanten, de biljartclub en de zangvereniging, moeten ze aan iemand hebben verteld. Daar moet je dan verder zoeken.’

dinsdag 19 oktober 2010

Te weinig manschappen

‘We zaten met te weinig manschappen in het verkeerde land,’ zegt de 84 jaar oude Kees Klaver uit Dirkswoud. Hij zat van 1947 tot 1950 in Indië, je had toen nog dienstplicht. ‘Als we wat hadden willen betekenen, dan hadden we minstens een miljoen Nederlandse soldaten daar moeten hebben. En dat had wel gekund, maar dan had je het een oorlog moeten noemen. Niet een politionele actie. En het was nog zo kort na de tweede wereldoorlog, hè?’
‘Van die drie jaar Indië heb ik alleen twee houten beeldjes overgehouden. Gekocht in Surabaja. Daar lagen we, hè? Ik heb zelf nooit gevochten, als er een schot werd gelost, vluchtte ik in een boom. Ik was schrijver in Indië, ik werkte voor adjudant Jager.’
‘Wat wij van de Indiërs hebben geleerd, is koken. De Indiërs doen door al hun eten trassi, dat geeft het die typisch Indische smaak. Trassi, ketoembar, sereh, kemirinoten, djahé, lombok. Ja, ze aten er goed van!’
‘Toen ik terugkwam in 1950, ben ik meteen getrouwd met Marie. Ik kende Marie al voordat ik naar Indië ging, we hadden contact via Radio Bandung. Ik werd loodgieter in Dirkswoud. Maar ik heb steeds het idee gehad dat we met te weinig manschappen in het verkeerde land zaten, ik kan er niets aan doen. Ik bedoel, in Nederland voelde ik me ook niet meer senang. Te koud, dit land.’
‘Ik had wel weer naar Indonesië terug willen gaan, maar toen het zo ver was, overleed Marie. Ze kreeg botkanker. En om nou in je eentje te gaan... Dan weet je wel zeker dat je manschappen tekort komt.’
‘En nou ben ik 84 en wil ik nog steeds naar Indonesië toe. Heuvels, bergen, vulkanen, oerwoud, watertjes waar je lekker kunt vissen. Indonesië is het mooiste land van de wereld. Dat vond Rudy Kousbroek ook, die is geboren op Sumatra.’
‘Ik heb nog steeds een goede hand van schrijven. Kijk, ik doe mijn ballpoint tussen mijn wijs- en mijn middelvinger. Zo leerden we dat op school, hè? Dat leren ze niet meer, tegenwoordig.’
‘Wij zijn in het verkeerde land geboren.’

zondag 17 oktober 2010

Je moet er wat voor doen!

Er zijn zes of zeven branden aangestoken, de laatste twee jaar, in het duingebied bij Bergen. Wat de politie dan moet doen, natuurlijk (ik weet niet of ze het gedaan hebben), is: fotograferen wie er bij hebben gestaan tijdens het blussen. Dan heb je meestal de dader wel. Er kan ook een geval zijn van een brandweerman die het vuur heeft aangestoken, en die vervolgens de brand gaat oplossen. Dat komt niet zo vaak voor, maar het is in de Verenigde Staten al een paar keer voorgekomen.
Aangenomen dat de politie nog steeds geen dader heeft gevonden, en aangenomen dat ze de mensen tijdens de blussing hebben gefotografeerd en geanalyseerd – het wordt toch tijd uw analyse te verbreden tot de brandweermensen. Speciaal tot de brandweermensen die op de plaats zijn geweest waar de brand ontstond.
Maar dat is teveel werk, natuurlijk. De prioriteit ontbreekt. Te weinig manschappen. U kon niet tijdig genoeg een fotograaf regelen enzovoorts.
Hetzelfde overkwam een winkelier in Dirkswoud, de heer Klaver van Klaver Carillons, aan de Oosterzij 38. De heer Klaver is een struise zestiger die al veertig jaar lang carillons en carillonnetjes verkoopt. Hij werd overvallen door twee jongens, gewapend met een pistool, die er vandoor gingen met de inhoud van de kassa en met een werkstuk, het Carillon de Bruges. De heer Klaver belt de politie, de politie neemt op, en het duurt nog drie kwartier voordat de politie arriveert.
De gearriveerde politieagent (Leo Goossens, een goede vriend van me, overigens) is nu nog bezig getuigeverklaringen op te nemen van de buren. Terwijl ze bijvoorbeeld hadden kunnen nagaan wie er kennis hadden van de recente aanwinsten van Klaver: het Carillon de Bruges bijvoorbeeld. Dat heeft niet in de krant gestaan, dus weinig mensen hebben er weet van.
Ook bij de recente moorden in Dirkswoud moet de politie op die manier te werk gaan, lijkt mij. Slimmer dan tot nu toe. Doortastender. Diepgravender. Ik zou de politie te Dirkswoud wel een handje willen helpen, maar een uitgestoken hand wordt niet altijd geschud, zoals u weet.

vrijdag 15 oktober 2010

Een lichtende toekomst!

Het worden mooie tijden voor ieder in Dirkswoud die van kippesoep houdt! Mevrouw Sara de Waard, van de vroegere Fourniturenzaak De Waard (‘Die zaak liep niet meer, dus die heb ik opgedoekt’) aan de Westerweg 73, gaat op ditzelfde adres Toktok beginnen.
Herman van der Woude van De Dirkswoudenaer: ‘We hebben besloten dat mevrouw De Waard gratis mag adverteren, eenmaal in de week, voor haar kippesoepbar Toktok. Op voorwaarde dat wij van de krant allemaal eens in de week een kom soep van haar krijgen. Ik dacht dat wij zo een win-win-situatie gecreëerd hebben.’
Sara de Waard: ‘Ik wou mijn voorraad uit de fourniturenzaak niet zomaar wegdoen – trouwens, er was toch geen koper voor – dus heb ik al die knoopjes, ringetjes, applicaties, stukjes band en koord vastgezet op mijn stoelen en tafels. Die zien er nu gezellig uit! Ik heb tien tafeltjes en veertig stoelen, en ik ben in mijn eentje, dus kun je nagaan wat een werk het was!’
En hoe gaat u het met de kippesoep doen?
‘Op maandag ben ik dicht, dan heb ik mijn vrije dag. Dinsdagochtend maak ik een grote pan Hollandse kippesoep en een grote pan andere kippesoep. De eerste week wordt dat pinda bravoe, dat is Surinaams, en dat houdt eigenlijk alleen in: kippesoep plus iets scherps plus pindakaas. De volgende week wordt het Javaanse kippesoep. De week daarna wordt het Thaise kippesoep. Enzovoorts. Maar de basis is steeds: de ouderwetse soepkip.’
Ik neem aan dat er stukjes brood bij een kom soep gaan?
‘Ja, uiteraard. De klanten mogen kiezen: wit of bruin. Een kom soep plus wat stukjes brood kost bij mij 3 euro. Want ik hoef er geen grote winst op te maken, ik doe het voor de gemeenschap.’
Hoe laat kunnen de mensen bij u terecht voor een kom kippesoep?
‘Ik ga om 12 uur open en ik sluit om 6 uur, van dinsdag tot en met zondag. Want maandag heb ik een vrije dag. Een mens moet ook zijn rust pakken tenslotte. Op maandag ga ik langs met twaalf kommen kippesoep die ik van de zondag nog overheb, bij De Dirkswoudenaer en dan heb ik ook de tekst voor de advertentie van die week bij me. Ja jongen, je moet er wat voor doen! Het is heus meer dan alleen maar de kip uitpluizen en de groenten snijden!’

woensdag 13 oktober 2010

Niet met de socialisten

Het overwegend katholieke en CDA-stemmende Dirkswoud kent natuurlijk wel een communistische  cel. Een cel waarin voortdurend wordt vergaderd, een cel van waaruit voortdurend brochures uitgaan, die huis aan huis worden uitgevent. Ze zeggen zelf: wij zijn geen communistische splintergroepering, maar een socialistische hulpgroep. Hun adres mag ik niet bekend maken, maar we zitten aan de Noordervaart.
Hier is een van de belangrijkste woordvoeders, J. de V.: ‘Wij zijn, door de omstandigheden gedwongen, ondergronds gegaan, dat is waar. Daardoor kunnen wij niet rechtstreeks meer zorgen voor de rechten van de arrebeiers. Waarvan er nog zoveel zijn! Hun rechten, daar gaat het ons om, daar vechten wij voor. Onder onze leiding kan daar een eind aan gemaakt worden. Neem nu dit voorbeeld, dat schreeuwt om een revolutie. En reken maar dat wij dan voorin staan! Tuinder Barksen krijgt er een paar hectaren grond bij, en ontslaat meteen één van zijn beste hulpjes. Waarom, dat weten wij niet, meneer Barksen! Het zal komen door uw koelakkendom. Daardoor hebt u geen weet van de rechten van de kleine man. Maar wacht maar totdat de kleine man opstaat en, onder leiding van de revolutionaire garde, duidelijk maakt wie er nu de baas is! Dan zult u wel anders piepen, meneer Barksen!’
Ik vroeg: ‘Dat koelakkendom waar  u  het over had, dat was toch een door Stalin in 1930 uitgevonden non-probleem, dat alleen maar miljoenen doden heeft opgeleverd?’
J. de V.: ‘Wij houden Stalin in ere, meneer. Wij houden van onze Grote Vriend Aller Mensen. Hij heeft misschien op een enkel punt wat foutjes gemaakt, maar het is ook zo’n groot land! Dan is het onvermijdelijk dat er fouten voorvallen. Kijk eens positiever naar de man! Hij heeft Rusland omhooggetild vanuit een grauw moeras naar een lichtende toekomst!’
Daarop zei ik: ‘Ja, maar hij heeft mede de Tweede Wereldoorlog veroorzaakt in 1939. Hij heeft daarnaast 20 miljoen doden op zijn geweten. Dan kun je toch geen gunstige...’
Op dit punt aangekomen, werden de hoofden roder en kwader en ik besloot dat het beter was zeer snel het pand te verlaten. Met gelovigen is het altijd kwaad kersen eten.

maandag 11 oktober 2010

De Dirkswouders zijn wel verstandiger

De heer Gerard Antonissen, fractievoorzitter van het Dirkswoudse CDA, zegt over het nieuwe kabinet en wat er zoal gaat gebeuren, het volgende: ‘Het beste was natuurlijk geweest als we met de sociaal-democraten iets waren gaan doen. Niet met de socialisten, daar hebben we schoon genoeg van. Dat is onbetrouwbaar volk, maar de sociaal-democraten zijn altijd, hoe zal ik het zegggen, nogal volgzaam geweest. Een prima combinatie. Maar goed, nu zitten we in het kabinet-Wilders, want dat is even een ernstiger probleem. Tuurlijk moet er bezuinigd worden. Er gaat ook bezuinigd worden, maar veel minder dan die beroemde achttien miljard van meneer Rutte. Die heeft dat getal ook maar uit zijn duim gezogen natuurlijk.
Een gouden idee van Maxime is geweest, het neerzetten van de zeer populaire Gerd Leers op Immigratie en Inburgering, of hoe dat ministerie ook gaat heten. Een jaar geleden was Gerd nog de gebeten hond in Maastricht, hij zou de boel getild hebben, maar dat zijn we allang vergeten. Het wordt botsen tussen Leers en Wilders. Gerd heeft in interviews al meer dan eens duidelijk gemaakt hoe hij over Wilders denkt. Dus.
Wij blijven het hier in Dirkswoud allemaal maar aanzien. We zitten hier nu met pastoor Engelbertus, die wel een goed katholiek is, maar die ook teveel invloed wil hebben. Zo wil hij de film Zeitgeist niet laten vertonen in het Parochiehuis. Dat wil de rest van het CDA nu juist wel: de mensen informeren over hun godsdienst. De pastoor zegt dat het allemaal opruiende taal is, maar dat is het niet. Ik heb die film zelf al gezien, en opruiend is het zeker niet. Het enige bezwaarlijke is dat goden als Horus en Mithras gelijkgesteld worden aan Jezus Christus. Of eigenlijk: die worden hoger gesteld dan Jezus, want ze waren al zoveel duizend jaar eerder dan hij aan de beurt. Je zou kunnen zeggen dat we net zo goed de zon kunnen aanbidden en aan astrologie moeten gaan doen. Wel, dat vindt het CDA óók goed als u dat doet. Binnen het CDA kunt u altijd terecht, met al uw religies. Zelfs als u een atheïst bent, kunt u in het CDA terecht.’

Het hele openbare leven staat stil

Dierendag (4 oktober) is altijd een feestdag geweest in het landelijke Dirkswoud. Ze noemen het Dierendansdag. Het is niet zo dat de Dirkswouders op Dierendansdag hun levende have laten dansen, want dat kun je één keer doen en dat kun je twee keer doen, maar de derde keer komt er iemand van de Diereninspectie kijken. Nee, de Dirkswouders zijn wel verstandiger. Ze gaan zelf dansen, onder het motto: wij zijn zelf ook beesten, waarom zou je op 4 oktober nou een feestdag gaan maken voor alleen de andere dieren? 
De kerk verbiedt deze gedachte natuurlijk, bij monde van pastoor Engelbertus, die er de bijbel bijhaalt om te verkondigen dat wij mensen naar het beeld van God geschapen zijn. Maar de katholieke bevolking heeft nooit de bijbel gelezen, en redeneert ongeveer: jij mag elke keer je processies houden, dan moeten wij onze feestjes ook mogen houden.
Om zeven uur in de ochtend opent het ‘danskantoor’ in café Amperzat, waar men zich kan inschrijven. Inschrijving dient niet getweeënlijk te geschieden. Na de inschrijving wordt je naam op een briefje geschreven en in een hoge hoed gedaan. Daaruit wordt je naam getrokken en de naam van de danspartner, met wie je de gehele dag zult moeten dansen. Het maakt niet uit welke dans je doet, het mag de cha cha cha zijn, de Engelse wals, de slowfox, de rumba, de tango. Alles mag, maar je moet het wel een hele dag lang volhouden.
Het dansen begint om negen uur ’s ochtends en duurt tot negen uur ’s avonds. Als je dus boodschappen moet doen bij de slager, dan zul je dat dansend moeten doen. Als je een pilsje gaat drinken (zeer slecht voor de benen!, je kunt beter een jenevertje nemen), dan moet je dat ook dansend doen.
U kunt zich wel voorstellen wat hiervan de gevolgen zijn. Een ongekende piek in de geboortecijfers in het begin van de maand juli, dat natuurlijk ten eerste, maar ook huwelijken, scheidingen enzovoorts. En u kunt zich wel voorstellen dat het de volgende ochtend een geroezemoes is bij de dokter, die het elk jaar op de 5e oktober druk heeft met de ledematen van de Dirkswouders.

zaterdag 9 oktober 2010

Het echte werk

De Sint Clarakerk van Dirkswoud is niet genoemd naar Clara van Assisi of Clara van Goes of Clara van Japan, maar naar Clara Fornari uit Umbrië, Italië, die stierf in 1744, en van wie niets meer bekend is dan dat zij reeds vanaf het moment van haar intrede bij de Clarissen, een zusterorde, begiftigd was met bovennatuurlijke genadegaven, vooral tijdens het gebed. Haar feestdag valt officieel op 9 december, maar daar heeft pastoor Engelbertus, wegens de onhandigheid van die datum (zo vlak na Sinterklaas en zo vlak vóór Kerstmis), 9 oktober van gemaakt.
Het hele openbare leven staat stil op 9 oktober. De Dirkswouders gaan naar de H. Mis, waarin de preek van pastoor Engelbertus handelt over bijvoorbeeld een landloper, wiens rechterbeen geamputeerd was na ‘knobbelkoorts boven de knie’ en die naar het Clarissenklooster strompelde, daar door de heilige Clara werd ontvangen en wiens rechterbeen in de dagen erna ‘er weer aan groeide’. ‘Geen wonder,’ aldus de pastoor, ‘dat wij ons op deze dag tot Sint Clara wenden!’
Na de H. Mis volgt elk jaar de Sint Claraprocessie, die door heel Dirkswoud voert en veel vertier geeft voor de honden.
’s Middags voetbalt het eerste elftal van R.K.V.V. Sint Clara een vriendschappelijke wedstrijd tegen een club uit een naburig dorp, een wedstrijd die sinds enige jaren niet meer bezocht mag worden door de keiwerpers, omdat zij voor problemen zorgden.
’s Avonds is er in het Parochiehuis een toneelvoorstelling van de R.K. Toneelvereniging St. Clara, en ook de R.K. Schaakvereniging St. Clara doet van zich spreken. De schakers organiseren elk jaar op 9 oktober een tweezet-toernooi. Men kiest tien schaakdiagrammen uit (zoals het diagram dat boven dit stukje staat afgedrukt; dat is overigens een tamelijk onbekende van schaakkunstenaar Sam Loyd met als opgave: wit zet in twee zetten mat. Zet uw oplossing in de reacties). Wie de meeste ervan weet op te lossen, wint.
En ’s nachts gaat het nog tot een uur of twee door in café Amperzat, met muziek van het duo Kant & Clara.

donderdag 7 oktober 2010

Makkelijk zat

Twee of drie keer per jaar ga ik op bezoek bij Leo en Cora Goossens. Leo (‘Je mag ook Leonardo zeggen’) is de politieagent van Dirkswoud. Hij woont op de Westerweg 188. Leo en Cora hebben twee zoons: Piet, 14 jaar, die volgens vader Leo ‘al een echte handhaver van wet en orde’ is, en Jacob, 11 jaar, die ‘zich nog moet bewijzen’. Jacob zelf zegt dat hij in stilte werkt aan zijn toekomstig schrijverschap. Wel, hij heeft al een ongelukkige jeugd, dus met dat schrijverschap zal het wel goed komen.
De laatste keer dat ik bij Leo en Cora op bezoek was, spraken wij als volgt.
- Leo, kun je mij nou eens uitleggen wat het verschil is tussen het politiewerk van zeg vijftig jaar geleden en het politiewerk van nu.
- Het verschil is de jeugd. Vijftig jaar geleden was ikzelf nog geen politieagent, maar mijn vader was het wel. En die had ontzettend veel te stellen met de jeugd van Dirkswoud. Wilde rasballen, noemde hij ze. Die wildheid is er nu wel uit, naar mijn idee. Er is ook geen hangjeugd in Dirkswoud. In Dirkswoud zijn ook nooit provo’s geweest. Tegenwoordig zitten al die jongetjes achter hun computer, dus dat maakt het politiewerk er een stuk gemakkelijker op.
- Je kunt je dus wijden aan het echte werk.
- Ja. Ik weet nog dat in mijn vaders tijd de weduwe Van der Waaij op klaarlichte dag werd overvallen in haar huis. Het duurde, door de ellende die hij ook had met die wilde rasballen, een eeuwigheid voordat hij iemand in de kraag kon vatten. Een half jaar. En die had het nog niet eens gedaan ook, bleek later. Wat ook een groot verschil is: de regeltjes waar je je als politieman aan moet houden. Neem alleen het DNA-onderzoek maar. Ik zeg: gooi dat maar allemaal in mijn pet. Waardeloos. Wat moet je als politieman doen? De verdachte aanhouden en voorgeleiden. Punt uit.
- Is er tegenwoordig een zaak waar je mee bezig bent, Leo?
- Nee. (Dit gesprek vond plaats vóórdat deze zaak zich afspeelde.) Moorden en doodslagen hebben we hier niet, in Dirkswoud. Een vredig dorpje. Overvallen en inbraken hebben we ook bijna nooit. Maar als ze gebeuren, dan staat hier Leo Goossens paraat! Traag, maar efficiënt. Met uitgekiende verhoortechnieken!
- Zo mag ik het horen, Leo.

woensdag 6 oktober 2010

Je moet soms in de kleinste hoekjes wroeten

Dit is Jan. Waar woont Jan? Jan woont in Dirkswoud. Zijn papa is kruidenier. De grootste kruidenier van het héle land. Van Europa. Van de wereld. Ja, kom niet aan Jan z’n papa! Want dan wordt Jan heel boos! Tandpasta, krentenbollen, pindakaas, alles kun je kopen in zijn winkel.
Jan is al acht jaar. Hij zit in de vierde klas, bij meester Veertmans. Het leren gaat oké, zegt meester Veertmans over Jan. Maar Jan moet wel beter opletten in de klas. En minder vrolijke keet trappen.
Maandag deed Jan nog dit in de klas. Terwijl meester Veertmans iets op het bord schreef. Hij schreef ‘Egypte’ op het bord. En toen liet Jan zich gewoon vallen. Gewoon uit zijn schoolbank viel hij. Daar lag hij. En de klas begon al te lachen, toen Jan riep: ‘Oh! Ik heb ziektes!’ Dat was lachen geblazen! Meester Veertmans, die links is, want hij schrijft links, kwam erbij en vroeg: ‘Waar doet het pijn, Jan?’ De hele klas stond er omheen te ginnegappen. En Jan zegt: ‘In m’n piramide, meester!’ ‘In je wat?’ vroeg meester Veertmans. ‘Het is alweer over,’ zei Jan. Hij stond op, en boog voor de hele klas. Ja, een grappenmaker eerste klas is Jan! Wat hij later zal worden, weten we nog niet. Maar het zal een beroep om te lachen zijn.
Op woensdagmiddag heeft Jan vrij. Dan gaat Jan eerst een uurtje helpen in papa’s winkel. En dan steelt hij soms kleine dingetjes, zoals Belgische caramelbonbons. Gewoon onder zijn trui stopt hij een doosje, want het zijn heel platte doosjes. Zijn vriendje, Pierke Hanink, van de ijzerwinkel, heeft dan soms ook iets gestolen. Zoals een doosje schroeven of spijkers. En dan maken ze een bordje met Spijkers en bonbons! Heel goedkoop hier! erop. En dan gaan ze gewoon langs de weg zitten. Dan is het wachten op mensen die voorbij fietsen. Dat ze stoppen. Soms zijn de bonbons op, en dan zet Jan gewoon een streep door en bonbons. Makkelijk zat.
Of Jan en Pierke gaan appelen jatten. In de achtertuin van mevrouw Verwees, daar hangen mooie appelen! Maar mevrouw Verwees heeft een heel gevaarlijke hond, een bruine. Maar dat kan Pierke heel goed. Met hondensnoepjes houdt hij de hond rustig, dat hij niet gaat blaffen. En ondertussen klimt Jan de appelboom in en pakt hij onwijs veel appelen. Maar op een keer kwam mevrouw Verwees naar buiten. Toen had je de poppen aan het dansen, want die hond begon ook te blaffen. Jan sprong natuurlijk uit de boom en hij kwam onder de schrammen te zitten. Ja, met Jan kun je lachen!

dinsdag 5 oktober 2010

Ik ben me aan het bezinnen

Katlijn Everse (een grapje voor de goede verstaanders: Katlijn heeft géén Japans gezicht. Ze heet gewoon Katlijn) is een schat van een meid van 19 jaar, blond, goed gevormd, onschuldig, zelfstandig wonend aan de Noorderweg 26 in De Kaagsteeg, een wat rommelig ingericht huisje, maar wat wil je. Op zo’n leeftijd ruim je nog niet alles op. Ik reed, wuivend en groetend, door De Kaagsteeg in mijn comfortabele, witte Citroën Berline, vermoedend dat ik mijn grenzen eens moest verleggen.
Ik moet zeggen: vergeleken met de bevolking van Dirkswoud is die van De Kaagsteeg heel redelijk te noemen. Ik ontmoette Katlijn in café ’t Hoekje in De Kaagsteeg, waar ik mijn prachtige auto parkeerde. Katlijn bevond zich als enige in het café, ze stond achter de bar en ze had nog een uurtje dienst toen ik er aankwam. Het lieve meisje wou namelijk antropologie, of zoiets, gaan studeren in Amerika, moest nog een jaartje sparen en stond daarom ’s middags in de kroeg.
Ik geef u het letterlijke gesprek dat tussen ons heeft plaatsgevonden, en dat ik ook heb doorgegeven aan de Dirkswoudse politieagent Goossens. Voortreffelijke vent overigens.
- Je hebt weinig volk, Katlijn.
- De mensen werken, hè?
- Ach zo. Wat voor antropologie ga je eigenlijk studeren?
- Culturele antropologie. Volkenkunde noemden ze dat vroeger.
- Ach! Dat is toevallig ook mijn terrein! Zo bestudeer ik al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw de Dirkswouders.
- Wat valt daar nu aan te bestuderen, meneer?
- Heel wat, Katlijn! Heel wat. Maar je moet soms in de kleinste hoekjes wroeten om iets naar boven te krijgen.
- Hi hi!
- Zal ik je straks naar huis rijden in mijn auto?
- Uitstekend.
Een kwartier later maakte Katlijn de bar en de glazen schoon, en kwam Henk de Wit binnen, de café-eigenaar. ‘Zo Katlijn, is je oom binnen?’ ‘Nee hoor,’ zei ik glimlachend, ‘ik ben een studiegenoot van Katlijn.’
We reden naar de Noorderweg, naar Katlijn’s adres en gingen naar binnen, om nog even na te praten over de antropologie en wat dies meer zij. Een half uurtje later vertrok ik weer naar huis.
Nu blijkt dat Katlijn twee dagen later dood is aangetroffen in haar woning. Vermoord, zo’n onschuldig meisje dat geen kwaad in de zin had. Volgens politieagent Goossens was ze geworgd en ook seksueel betast geworden. Of ik daar iets mee te maken had. Ik zei natuurlijk, naar waarheid, neen.

maandag 4 oktober 2010

Er moet een modernisering komen

Pier Hanink van IJzerhandel Hanink (Oosterzij 39) geeft zijn strijd voor een betere maatschappij niet op. ‘Zoals mijn vader en mijn grootvader hebben moeten knokken om vooruit te komen, zo berust ik ook nooit. Het zal in mijn genen zitten. Ik ben zelf van na de oorlog, maar zoals de Haninkjes hebben moeten vechten tegen de Duitse overheersers, goh goh! De hekkensubsidie zijn we kwijtgeraakt door het CDA, dat altijd voor het rentmeesterschap was, maar dat nu niet meer is. Schande, want wat kan een mens nu beter om zijn erf hebben dan een goed, hoog en sterk hek. Het zal het einde voor de Hanink Hekwerken betekenen, maar dat interesseert de dames en heren in de gemeenteraad niet.’
De heer Hanink heeft nog geprobeerd om de gemeenteraad zo ver te krijgen dat er wel subsidie kon worden gegeven voor ‘hekwerken van verzwaard plasticmateriaal’, maar hij moest teleurgesteld het gemeentehuis verlaten.
‘Ik werd eenvoudig uitgelachen door de dames en heren! Uitgelachen! Er is toch nauwelijks diefstal of inbraak in Dirkswoud, grinnikten ze. Ja, maar hoe komt dat? Door de hekken! Rentmeesterschap, heren, daar draait het nog steeds om in 2010!’
‘Ik heb me inmiddels uitgeschreven als lid bij het CDA, jazeker. Weg van die verkalkte troep, die uitgezakte bende. Ik ben me aan het bezinnen. Er zijn al mensen bij me langsgeweest, die zeiden: je moet bij de PVV komen. Wilders, dat is een goeie. Maar ik vind die naam Wilders al zo’n boevennaam, dus dat doe ik niet. Ik zit er nu over te denken om met een eigen lijst, Erfafscheidingen Dirkswoud (E.D.), aan de volgende gemeenteraadsverkiezingen mee te doen. En dan zullen we het nog eens zien! En dat E.D. mag u gerust ook lezen als ‘En Dergelijke’, want er komen natuurlijk meer punten in ons programma. Zoals. De veiligheid van onze burgers moet gewaarborgd worden. Dus: meer blauw op straat en op de vaarten. Kentekenregistratie bij de ingangen van het dorp en verplichte fouillering van eenieder die het dorp binnenkomt. Voorts: paspoortcontrôles wanneer de toezichthouder vermoedt dat de binnenkomer een buitenlander is. Jawel! Want hoeveel worden de winkeliers en rustige burgers van Amsterdam, Rotterdam en Utrecht  niet beroofd, vaak gewoon midden op straat en overdag! En door wie? Door buitenlanders, meneer! Dat moeten wij in Dirkswoud te allen tijde zien te voorkomen.’

zaterdag 2 oktober 2010

Dat komt eigenlijk door mij

Op 1 oktober vindt elk jaar in Dirkswoud de bamisprocessie plaats. Bamis is een verkorting van Bavomis, en Sint Bavo is de patroonheilige van het bisdom Haarlem-Amsterdam. Hij werd altijd aangeroepen voor een goede oogst, maar dat was niet meer van deze tijd, zei pastoor Engelbertus de Zeeuw mij. Er waren nog wel een paar boertjes met een gemengd bedrijf in zijn parochie, zei hij, maar het hield niet over. De meeste oogst in Nederland zit in de Noord-Oost Polder en in het Westland, die zit niet hier. En om nou voor de Noord-Oost Polder te gaan bidden en processielopen...
- Wat te doen, meneer Hoogeboom?
- U wilt niet van uw bamisprocessie af?
- Nee, alle processies blijven. Maar er moet een modernisering komen.
- Tja. Je kunt natuurlijk geen processie gaan lopen en er dan niet bij zeggen waarom je hem loopt. Wacht eens, Sint Bavo wordt ook aangeroepen voor long- en keelontstekingen! Zou dat geen goed idee zijn?
- Hmm!
En zo komt het dat in augustus en september in de Sint Clarakerk steeds weer werd gewaarschuwd voor de ‘besmettelijke keelklachten’ en de ‘levensgevaarlijke longontsteking, die ook in onze parochie weer opgeld doet’. ‘Meestal,’ zei de pastoor vanaf zijn preekstoel, ‘kan een goede KNO-arts er nog veel aan doen, maar soms is het te laat. Stil, godverdomme! Maar soms is het te laat, en dan wordt het tijd om onze goede Sint Bavo aan te roepen. Sint Bavo, onze patroonheilige tegen long- en keelklachten, die tijdens zijn kluizenaarsschap al diverse mensen uit de dood heeft getild en wederom tot leven heeft gebracht. Die vooral de mensen met keelklachten ten goede is gekomen.’

vrijdag 1 oktober 2010

Een seksueel dier

- Wij, van RTV Dirkswoud, gaan vandaag, in het kader van het veelbekeken programma In de keuk’n kiek’n, eens op zoek naar Wilfred de Groot. Wie is Wilfred? Wilfred is een aankomend Dirkswouds pornotalent. We bellen aan. Tríííng!!
- Ja?
- Goedemiddag, mevrouw De Groot. Wij zijn van RTV Dirkswoud. Is Wilfred thuis?
- Nee. Die is er even niet.
- Maar mogen we bij u binnenkomen?
- O ja hoor!
(...)
- En hoe is Wilfred bij de porno terechtgekomen?
- Dat komt eigenlijk door mij. Wilfred had altijd al het idee: ik ga het maken in de film, op het toneel en zo. Dus hij ging al die musicalliedjes uit zijn hoofd leren. Heel knap, hoor, maar door die ecomononische recessie loopt dat allemaal terug, hè, die musicals. Daar vind je niet ééntweedrie een baan meer.
- Daarna heeft Wilfred zich enige tijd op het cabaret toegelegd.
- Ja, maar daar moet je een scherpe tong voor hebben, en dat hebben de De Grootjes niet. Dus dat heeft maar een jaar geduurd. Hij werd er zo draaierig van, dat ik dacht: nu moet er wat gebeuren. Dus ik heb de Handyman gebeld. Kunt u niet een jongen gebruiken, vroeg ik. Heppu niet een meisje? vroeg ie. Ik zeg, nee, ik heb alleen een jongen van achttien. Maar hij zegt: kom maar langs. Wij er dus op af. En hij kreeg een baan aangeboden.
- Als porno-acteur?
- Als porno-acteur, ja. Daar komt hij net aan.
(...)
- Wilfred, welke talenten moet je hebben als porno-acteur?
- Je moet ten eerste vreselijk hard willen werken. Het is geen baantje dat je van 9 tot 5 uur doet. En dat kan ten koste gaan van je privéleventje, is het niet, moeder?
- Dat valt best mee, jongen.
- En verder moet je een héél klein beetje kunnen acteren, maar dat moet je zo doen dat de mensen dat niet zien. Dat je acteert. Dat is ook het grote verschil met de bühne of de Nederlandse film. Iemand als Jeroen Krabbé zou geen hoge ogen gooien bij de Handyman.

donderdag 30 september 2010

Er waren nog wel hoogtepunten

ALKMAAR – Van onze speciale correspondent. Door een eigenaardig voorval kon de voetbalwedstrijd Kolping Boys–R.K.V.V. Sint Clara uit Dirkswoud gistermiddag niet gespeeld worden. Aanwezig van de oranjezwarte geweldenaren uit Dirkswoud waren slechts de blonde aanvaller Henk Mes en middenvelder Peter van der Vaart, die zegt dat hij liever met Rafael wordt aangesproken. Beiden waren op eigen gelegenheid naar het Kolping Boys-terrein gegaan, en hadden geen weet van de toestanden in de bus, waarin zich de rest van het elftal bevond.
Wat was er gebeurd? De mentaal begeleider van Sint Clara, pastoor Engelbertus de Zeeuw (wiens adagium luidt: ‘Geen seks tijdens de wedstrijd!’), tevens voorzitter van de R.K.V.V. Sint Clara, had in de nacht vóór de wedstrijd iets gezien.
De pastoor: ‘In die nacht bevonden zich te half drie op het pleintje voor het Parochiehuis, en dat is recht tegenover de pastorie, vier mensen, drie van het vrouwelijk geslacht, één van het mannelijk. De mannelijke persoon was de trainer van het zo succesvolle team van R.K.V.V. Sint Clara, de heer Kobus Waterman. Wie de dames waren, kon ik niet zo goed zien, want zij hadden hun kledij uitgetrokken en lagen gebogen over het rozenhekje. Ik kon ze dus niet en face zien. Wat de vier daar deden, wil ik hier niet zeggen, want ik breng anderen maar op ideeën. Wel heb ik de volgende ochtend, de ochtend van de wedstrijddag, direct de heer Waterman zijn onmiddellijke ontslag aangeboden als trainer, welk ontslag na enig tegenstribbelen ook werd aanvaard.’
Toen de pastoor als mentaal begeleider van zijn jongens in de bus stapte en ook het team instapte, merkte men op dat er geen trainer was. Is ie ziek? luidde één der vragen die opkwamen bij de jongens.
De pastoor: ‘Toen zei ik: de heer Waterman is niet ziek, maar ontslagen wegens onwelvoeglijk gedrag. Wat voor onwelvoeglijk gedrag? vroegen de jongens. Toen heb ik ze uitgelegd wat ik had gezien, die nacht. Wauw, reageerden de jongens. Ze eisten de terugkeer van de heer Waterman, maar ik legde ze uit dat dat ontslag onomkeerbaar was. Daarop verklaarden de jongens in staking te gaan. Er was zelfs een groepje dat mij bedreigde, maar ik kon enige tijd later ontsnappen en de voorzitter van Kolping Boys bellen.’
De heer Verver, trainer van Kolping Boys: ‘Het is een schande! Dat er zomaar een collega van je wordt beschadigd, in het openbaar! Onze voorzitter kwam nog naar me toe, en die zei dat Kobus daar weg moest omdat hij een seksueel dier was. Een schande! Maar ja, zo gaat het in het hedendaagse voetbal.’

woensdag 29 september 2010

Godvèrdegodver verdwenen

Zojuist is, met stille trom, vertrokken: de Dirkswoudse beeldhouwer Cees van Dam (1960-2010). Een schok is door het dorp gegaan, en ook door beeldhouwend Nederland. Men zal zijn werk missen, en ook de persoon Cees van Dam.
Cees van Dam werd geboren als oudste zoon van Ineke van Dam. De vader  is helaas nooit bekend geworden. Ineke leidde een bestaan als morfiniste (‘Ik heb een zeer kalme jeugd gehad, mijn moeder vroeg mij nooit iets. Nooit! Zij was een heroïniste,’ aldus Cees). Na Cees kwamen er nog zijn broers en zuster Carin, Coos en Caesar, die allemaal bekenden van de politie zijn geworden.
Zo niet Cees! Hij ontworstelde zich van zijn achtergrond en ging op zijn achttiende jaar studeren aan de Rietveld Academie, te Amsterdam, en hij koos daar de afdeling: vrij beeldhouwen.
Pieter Monchius, leraar beeldhouwen: ‘Het was onmiddellijk al duidelijk met wat een ongelooflijk talent we te maken hadden. Hij stak boven alles uit. Om op zo’n jonge leeftijd al De puinhoop te kunnen produceren! Het deed ons echt versteld staan.’
Nadat hij, na slechts twee jaar Rietveld-onderwijs, cum laude afscheid nam van de school, trouwde hij met Anneke Klaver. Ze vestigden zich in Dirkswoud, aan de Noordervaart 126. Het huwelijk zou een kort bestaan leiden. Cees van Dam: ‘Anneke was gehoorgestoord. Ze kon niet tegen het geluid van het schrapen en slijpen van steen. Ik zeg tegen haar: dan moet je maar gaan. En ze ging.’
Het jaar erna werd Cees soms gezien, midden in de nacht, struikelend over zijn benen. Hij leed aan drankzucht. ‘Maar die heb ik getemd. Ik ben weer aan het werk gegaan. Hard aan het werk.’ Cees zocht nu zijn steenmateriaal bij de hunebedden, die rondom Dirkswoud staan.
De oude Dirkswoudse schrijver Fer de Graaf over Cees van Dam: ‘Hij leefde weer op tussen de hunebedden. Tussen de stenen waarmee hij mocht werken, die al millioenen jaren geleden waren achtergelaten. Een hoogtepunt was wel zijn serie De ijstijd, waarmee hij nationaal en internationaal doorbrak.’
Later geraakte Cees van Dam in diepe depressies. Zijn werken werden kleiner en kleiner. Er waren nog wel hoogtepunten (Het niets!), maar ze werden niet meer opgemerkt in de kunstwereld.
Lerares op Basisschool ‘De Oot’ te Dirkswoud, Maartje van der Naald, die Cees in de laatste jaren van zijn leven verzorgde: ‘Het was afgelopen met Cees. Hij beeldhouwde nog wel een beetje, maar je zag wel dat de geest eruit was. Het is goed dat hij gegaan is. Wat een verschrikkelijk leven kan een mens hebben. Als er complimenten over zijn werk kwamen, zei hij: dat is geweest, dat is over, dat is voorbij. Hij zal gemist worden in het straatbeeld.’

dinsdag 28 september 2010

Verder heb ik het nog niet kunnen ontcijferen

De provincie Drenthe staat bekend om zijn 52 hunebedden. De hunebedden rond het Noordhollandse Dirkswoud zijn minder bekend, hoewel het er veel meer zijn: 146 in totaal. In de jaren dertig zijn ze genummerd door archeologen: Di 01 t/m Di 146. U begrijpt nu meteen ook waar de Dirkswoudenaren hun keien vandaan halen.
Volgens diezelfde archeologen zijn de hunebedden rond Dirkswoud ongeveer even oud als de Drenthse. De stenen werden ongeveer 5000 jaar geleden op elkaar gestapeld. Door wie, waarom en hoe, dat kunnen we nog steeds niet met zekerheid zeggen.
Karel Olislager van de Dirkswoudse Archeologische Dienst (DAD) over de hunebedden: ‘Het is jammer dat het keiwerpen zo’n belangrijke sport is in Dirkswoud. Twee jaar geleden werd er een deksteen van Di 117 afgenomen en tot keien gesplitst. Daar gaat dan je werk, waar je de laatste negen jaar mee bezig bent geweest, naar de maan. Maar ja, je kunt de politie er niet op afsturen, want de politie heeft wel belangrijker dingen te doen dan hunebedden bewaken. Maar het was wel een ramp, hoor. Di 117 was een van de gaafste, nog overgebleven hunebedden. Op zijn deksteen, die nu dus helaas niet meer bestaat, stonden aan de onderzijde vreemde tekens, die wij bestudeerden. Kunt u het zich voorstellen, de hele dag liggend onder zo’n deksteen, en dat negen jaar lang? Ik kan me er soms nog over opwinden: waarom juist Di 117, denk ik dan. Had dan een andere steen gepakt! Het was een Steen van Rosetta voor ons, hunebedarcheologen. We waren een heel eind op weg met de ontcijfering van die tekens. Ik heb er natuurlijk nog wel foto’s van, en daar kun je het goed op zien, zoals bijvoorbeeld deze foto. Kijk, daar staat, en nog op rijm ook:    Onder de keien / Mag hij leien. / Hoofdman Lusferos. / Leve hoofdman Muklos! Het is toch zonde dat dat allemaal is verdwenen? De laatste twee jaar kom ik nauwelijks nog buiten, kan ik u wel vertellen. Ik zit nu de hele dag op het DAD-kantoor, ik zie geen daglicht meer. Ik zit nu die foto’s te ontcijferen, want die steen is godvèrdegodver verdwenen.’

maandag 27 september 2010

Onderwerp van mijn studiën

Ik ben vanochtend vroeg nog even naar Engelien de Vrede gegaan, ik heb nog even snel een kopje koffie met haar gedronken, ze woont op de Zuidervaart 28 te Dirkswoud. Morgen reist ze naar Kyushu (het zuidelijkste van de drie grote Japanse eilanden). Engelien studeert medicijnen, maar haar belangstelling reikt verder dan die van de meeste van haar mede-studenten.
Ik vroeg haar: ‘Wat denk je nu te bereiken op Kyushu?’
‘Op Kyushu worden de mensen bijna allemaal zeer oud. Honderd jaar is geen uitzondering.  Ze roken, ze drinken, ze bewegen weinig, wat een goed recept is voor vroege sterfte, maar nee, ze worden honderd, honderdtien jaar. Hoe kan dat. Welnu, daar heb ik een theorie over opgesteld, en die ga ik nu op Kyushu testen.’
‘Hoe luidt die theorie?’
‘Dan moet je eerst nog even weten van de dermaptera iaponica, de Japanse oorworm, die alleen op Kyushu voorkomt. Het is een kevertje niet langer dan het bovenste kootje van mijn pink, die net als de cicaden een aantal jaren ondergronds verblijven, en dan hupsakee met zijn allen naar boven komen. Vervolgens klimmen ze in de bomen (op de foto bij dit artikel ziet u drie dermaptera iaponica een boom inklimmen), ze eten van de bladeren van de boom en produceren zo een speciaal soort honingdauw. Volgens Het Boek der Levenden van  Okasu Mimamoto bevindt zich in de gehoorgangen van de ouderen te Kyushu oorsmeer met extracten van de honingdauw van de Japanse oorworm.’
‘Interessant, Engelien!’
‘Ja, en dat ga ik onderzoeken. Ik hoop een paar oorwormen te vangen en ik ga ook het oorsmeer van de ouderen te Kyushu onderzoeken. Als ze werkelijk oorsmeer hebben met de honingdauw van de oorworm, dan hoop ik ook uit te vinden hoe die honingdauw daar is gekomen.’
‘Dus: of die ouderen bijvoorbeeld onder die oorwormen bij de bomen hebben gestaan?’
‘Mijn Japans is nog niet honderd procent, maar wat ik erover gelezen heb, is dit. De inwoners van Kyushu gaan naar de bomen toe, klimmen in die bomen, vangen een paar oorwormen en tja, verder heb ik het nog niet kunnen ontcijferen.’
‘En die inwoners knijpen het oorwormpje dan leeg en gieten de honingdauw in hun oren?’
‘Het zou kunnen, het zou kunnen.’
‘En daarom worden die mensen zo oud?’
‘Dat ga ik nou juist onderzoeken.’

zondag 26 september 2010

Ik heb geen familie meer

Foto’s. Het meest onvriendelijke gezicht van Nederland is niet dat van Willem Holleeder of van Max Moszkowicz, maar van Marion Bloem, het spijt me. Ze moet eens een fotograaf opzoeken, die haar zegt: links staat het publiek, maar daar hoef je niet zo naar te kijken. Ook niet zo doordringend naar rechts kijken, alsjeblieft. Gewoon even ontspannen, da’s alles.
Er zijn van mijzelf zeer weinig foto’s gemaakt, na mijn veertiende jaar. In dat jaar (1967) reden mijn vader en moeder zich in hun oude, zwarte VW kapot tegen een muur bij Valence, Frankrijk. Mijn jongere zusje Lena en ik logeerden bij mijn opa en oma van moederskant. Toen we het nieuws hoorden van het overlijden van mijn ouders, zeiden mijn opa en oma: blijf maar hier. Ik zou ook niet geweten hebben waar we anders naar toe hadden moeten gaan: mijn vader en moeder waren allebei enig kind geweest, mijn opa en oma van vaderskant waren al dood. Meer familie hadden we niet dan die lieve oma en die ietwat tyrannieke geitenhouder van een opa.
Lena stierf, op zeer raadselachtige wijze, drie jaar later. De politie vond strychnine in haar bloed, of zoiets. Mijn opa stierf niet veel later door kanker, mijn oma ging een paar jaar later. Toen ik twintig was, had ik geen familie meer.
Ik bleef in het huisje van mijn opa en oma wonen (daar woon ik nog steeds). Ik stopte met die stomme kinderspelletjes (brandjes stichten, kikkers en katten ontleden etc.), ik ging mij bekwamen in de Nederlandse taal en werd zetter bij de plaatselijke drukkerij. Ik haalde ook mijn rijbewijs en kocht een witte Citroën Berline. Jawel, dat is dezelfde auto waarin ik nu nog steeds door het prachtige Noordhollandse landschap rijd! Toen ik dertig was, raakte ik in de WAO. Mijn depressiviteit was een te groot obstakel geworden voor een regelmatige werkkring, zal ik maar zeggen.
Ook op mijn dertigste jaar ontdekte ik Dirkswoud, dat ik tot onderwerp van mijn studiën heb gemaakt. Een mens moet toch iets doen, nietwaar. Men moet zich vastbijten in een onderwerp, en men moet dat onderwerp niet meer loslaten. Als een hond een stuk touw voor zijn kop ziet zwieren, dan probeert hij dat stuk touw ook in zijn bek te krijgen. Grrrauw!!