Het wil wel eens voorkomen dat ik iemand te hulp kom. Te hulp spring. Bijsta, hoe zeg je het. Vanochtend gebeurde het volgende, in het besneeuwde Dirkswoud. Ik sta voor de deur van de slager te praten met de oude mevrouw Van der Werf, die nog zeer pienter en kwiek ter been is. Ze is al over de tachtig, woont al die jaren al in Dirkswoud en is nog nooit met vakantie geweest. Sterker: ze is nog nooit verder geweest dan Alkmaar, Schagen of Hoorn. ‘Amsterdam, dat zie ik altijd op de televisie, en ik zou best eens op de Herengracht willen wandelen, maar ze pakken je tasje zo van je af.’ Het meest praat ze over Wenen, dat lijkt haar wel een rustige stad, waar een oud mens zich nog wel kan voelen bij een Kaffeeschnützel, zoals mevrouw Van der Werf het uitspreekt.
We staan daar dus te praten, komt er een hond op haar af. Geen kleintje, maar een Newfoundlander. Ze zegt: ‘O, ben jij daar weer, lieverd! Wat is het mooi wit overal, vind je ook niet?’ De lieverd springt op haar af, en mevrouw Van der Werf valt achterover. De hond likt haar nog even en gaat dan weer zijns weegs.
Mevrouw Van der Werf kon niet meer opstaan, ze had enorme pijn in haar rechterheup. Ik ben een man van eigen middelen, dus ik til haar op, de slagerij in en zet haar op een stoeltje. Ik race naar mijn comfortabele, witte Citroën Berline. Die parkeer ik voor de deur en ik til mevrouw Van der Werf erin. ‘Welk ziekenhuis moeten we naartoe?’ vraag ik. ‘Alkmaar,’ kreunt ze.
Ik rijd naar het Medisch Centrum Alkmaar, waar snel blijkt dat ze haar heup gebroken heeft. Ze moet wel een week in het ziekenhuis blijven. Maar ze heeft niets bij zich. ‘Heeft u een sleutel van uw huis bij u?’ vraag ik. ‘Ja, in mijn tasje.’ ‘Want nood breekt wetten: dan rijd ik even op en neer naar uw huis, en dan haal ik kleren enzovoorts op.’
Zo gezegd en gedaan, ik rijd heen en weer, en haal van alles op: kleren, nachtgoed, tandenborstel, bewijs van inschrijving bij Univé enzovoorts. Ik kom terug in het ziekenhuis, ligt ze niet meer in kamer 405. Ik vragen: waar ligt ze dan? Het bleek kamer 407 te zijn.
Daar had ze zelf om gevraagd. ‘Lig ik daar in die andere kamer, wordt er een Georgische jongeman binnengebracht, en die jongeman begint me steeds te vragen: ‘Play chess, madame?’ Ik zeg: ‘Ik heb een gebroken heup, ik schaak vandaag niet.’ Die jongeman blijft maar doorzeuren. Totdat ik tegen een verpleegster zeg: ik moet naar een andere kamer, want hier heb ik allergische reacties. En ze brengen me hierheen. Ja, doe die kleren maar in die kast. Eens kijken of hier mensen zijn die iets over Wenen willen weten.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten