We hadden een gesprek met Johanna. Ze woont op de Noordervaart 215, een kleine woning op de eerste verdieping.
- Ik ben nooit verliefd geworden, nee. Ik ben altijd alleen geweest. Geen hond die zich met mij bezig hield. Er is ooit wel een kans geweest, maar de man spelde murw als murv, en dat sloot de deur. De man was ook verder onverdraaglijk, hoor. Hij zei bijvoorbeeld: zullen wij tweeën eens wedden, en dan had hij weer een weddenschap. Of dan had hij weer het idee om samen te gaan bridgen. Weet u, ik kan ook helemaal niet tegen blonde mannen.
- Zelf bent u blond. Of blond geweest, tenminste.
- Ja, maar een man moet zwart haar hebben. Naar zwart neigend tenminste.
- Nog steeds?
- Ja, nu mag hij wel grijzend haar hebben. Grijs, golvend haar.
- Dank u.
- Uw haar was toch zwart vroeger?
- Het was zwart, ja.
- Dat meen ik me tenminste te herinneren. Knappe jongen, dacht ik altijd.
- Ik had u wel eens ontmoet op het ijs, in 1962 of ’63. Toen waren we allebei nog heel jong en heel verlegen. Dus toen kwam het er niet van, zal ik maar zeggen.
- Dat herinner ik me niet meer.
- En die trouwerij van uw neef John of Johan, een jaar of twintig later?
- Johan. Vlerk van een jongen. Anja is trouwens al van hem gescheiden en dat verbaast me niets. Een man moet ook een voornaam van één lettergreep hebben: Max, Ben, Koos, Piet, Klaas, Joop, Gert, Iep. Dat je hem binnen kunt schreeuwen: ‘Max! Eten!’ Als hij Karel of Sytze heet, dan gaat dat minder makkelijk.
- Dat is jammer.
- Hoezo?
- Ik heet Gerard.
- Daar maak ik Grard van. Wen er maar vast aan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten